De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 438]
| |
181 Aen mijn Heer Mijn Heer Constantijn Huighens. Secretaris der Gesanten vande Ho. Mo. HH. Staeten gnl der Vereenighde Nederlanden aen sijne Co: Mt van Grootbrjttanjen, tot Londen(Huygens: 6e Maij 1622)
1 Mijn Heer,
2 Wt UE schrijvens, ende dat van mijnen neeve, heb ick over-Ga naar eind2 3 vloedelijck vernomen den goeden ijver van UE ende den HeereGa naar eind3 4 Bas bewesen, om den H. Ambassadeur Caron, in der redelijck-Ga naar eind4 5 heidt, ende mij in mijne gerechtigheit te stijven: ende vin- 6 de onbegrijpelijck, qua fronte, sijn Ed. in 't aengesichtGa naar eind6 7 van soo eerlijcke persoonen, kan wtvlucht nemen tegens deGa naar eind7 8 deughd eener sujvere obligatie van aengetelde penningen, 9 haer onder den gemeenen gang van interes, dat pas, verstreckt.Ga naar eind9 10 Dic aliquem, sodes, dic Quinctiliane colorem. 'T verdraghGa naar eind10 11 bij den H. Bruininck gemaeckt met sijne Ed. tot gerustheidt 12 van mijnen neeve voors, mij niet raeckende, dan vrundschaps 13 weghen, overgeslaeghen, hoe kanmen mij, die bujten alle ver-Ga naar eind13 14 moeden van geldtwtvoeren ben, ende nojt ingeseten van Enge-Ga naar eind14 15 landt geweest, aldaer censurabel maecken? Ende wat soud' 'erGa naar eind15 16 af worden, als de geene, die gelden op obligatie wtsetten, 17 afslagh gedooghen moesten, in geval den heffer sijn hoop 18 van winninge ontschoot, die nemmermeer opslagh geeft? Niet 19 dat ick sijne Ed. bij gemeene handelaers wil gelijcken, maerGa naar eind19 20 ongelijck hoogher setten, gelijck zij in waerdigheidt gesetenGa naar eind20 21 is, haer gevende, nae te dencken, dat de onbillijckheidtGa naar eind21 22 mij geverght tantó conspectius in se Crimen habet, quantòGa naar eind22 23 major qui peccat habetur: mitsgaeders hoe ongerijmt in mijGa naar eind23 24 zijn soude, den Ho. Mo. HH. Staten gnl, toe te vertrou-Ga naar eind24 25 wen, dat zij soo onwaerdighen handel, in eenen van hunnerGa naar eind25 26 Ho. Mo. ministers, tot verkorting, van eenen derselver onder-Ga naar eind26 27 saet, sullen konnen voor lief neemen; sonder der gerechtig-Ga naar eind27 28 heidt de handt te bieden. Tot geene geringe verachteringGa naar eind28 29 mijner saecken, vier jaeren lang gedult hebbende 't ach- | |
[pagina 439]
| |
30 terhouden vande hooftsom, tegens mijnen toeleg, selfs soo 31 veele renten ten achteren ende renten van renten quijt 32 zijnde, behalven de steighering van 't geldt aldaer endeGa naar eind32 33 andere onkosten, soo waen ick, met de proef van mijneGa naar eind33 34 gevoeghlijckheidt, door te moghen, ende sijn' Ed. beurt teGa naar eind34 35 zijn eenigh bewijs vande haere voorts te brengen. Indien 36 UE, zonder sich selven ondienst te doen, verstaen kan,Ga naar eind36 37 bij goedtvinden van mijnen neeve hier op wat aen te houden;Ga naar eind37 38 't sal een streng zijn aen den bandt, waer bij ick gehoudenGa naar eind38 39 ben UE 40 Mijn Heer, nevens dienst ende eerbiedenis, alle voorspoedtGa naar eind40 41 van Gode te wenschen, ende altijds te blijven
42 UE 43 Geheeldienstwillighe 44 P C Hóóft. 45 Amsterdam, 46 5en Martij, 1622.
C. Huygens was als secretaris verbonden aan de extraordinaris ambassade, onder leiding van François van Aerssen, die 5 december 1621 naar Engeland vertrok en 12 februari 1623 onverrichterzake terugkeerde. Hooft had hem, evenals Bruijningh, Van Wijngaerden en Bas, verzocht, zijn geldelijke belangen bij de ordinaris ambassadeur Caron te behartigen. Huygens' antwoord is niet bewaard gebleven. Hooft bedankt hem en toont zich ongerust over de ongunstige, door het ontbreken van Huygens' brief ons niet duidelijke, berichten. Ook zijn antwoord op deze brief is niet bewaard. Vgl. 182. |
|