De briefwisseling van P.C. Hooft. Deel 1
(1976)–P.C. Hooft– Auteursrechtelijk beschermdEerste deel
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 427]
| |
174 Aen mijn Joffre Mijn Joffrouwe Visschers tot Amsterdam.1 Me Joffrn,
2 Verschiet niet. Hier komt de geest vande verdroncken 3 Majeboom aen. Maer die soo lang inden Hel verkeert 4 heeft onder de Geesten van Lucianus wordt van geen 5 schimmenstem vervaert gemaekt. Indien hij niet klaerGa naar eind5 6 genoegh spreeckt ick bid 'er voor dat hij de Paleij ontgaenGa naar eind6 7 moghe, ten aensien dat der geesten gewoonte is binnens 8 monds te spreecken. En 't gedenckt mij der geweetenGa naar eind8-11Ga naar eind8 9 te hebben die de duisterheidt voor de Duitsheidt 10 van wtspraeck vercooren, om te beeter geesten te 11 schijnen. Maer vraeght UE hoe ick dus bekent metGa naar eind11 12 de geesten koom dat ick haer praetjens weet nae te 13 vertellen. 'T is dat ick dat geselschap ten naesten 14 bij onder de ooghen gesien heb, door 't gevaer van mijn 15 vrouw, die nu beter is, God heb lof ende UEE 16 Me Joffren, in sijn heilighe hoede, nevens welcke 17 wensch ende eerbiedighe groetenis ick t'haerwaerts 18 bevele
19 Vanden Hujse te Mujden 20 xx Junj. 1621. 20 UEEn 21 Gansverbonden 22 P C Hóóft.
Hooft had de zusters Anna en Tesselschade Visscher, die pas bij hem en Christina gelogeerd hadden, een meiboom gestuurd (‘een groene, afgehouwen boom of tak die op of omstreeks 1 mei uit het bosch gehaald en, met linten, kransen, wimpels enz. versierd, voor iemands huis geplant werd als eerbewijs’ WNT) maar die was op weg naar Amsterdam over boord en weggeraakt. Hij stuurt nu een nieuwe met een gedicht (De Majeboom enz. LSt. I 178) dat de geest van de verdronken meiboom in de mond gelegd wordt. Dit was een toespeling, zo- | |
[pagina 428]
| |
als uit de brief blijkt, op gezamenlijke lectuur van Lucianus, ongetwijfeld zijn Dialogi mortuorum, Dodengesprekken. N.B. Het is mogelijk dat het woord ‘geest’ van r. 7 tot r. 12 twee betekenissen heeft: de schim van de verdronken meiboom en de ook aan de adressaten zo goed bekende rederijkers die soms onnederlandse woorden (r. 9) gebruikten en ‘die als de vernuften bij uitstek beschouwd’ werden (WNT geest 729) |
|