Emblemata amatoria
(1611)–P.C. Hooft, R.J. de Nerée, C.G. Plemp– AuteursrechtvrijAfbeeldinghen van minne. Emblemes d'Amovr
Op de wyse: Aenhoort doch mijn gheclach ghy Ruyters, &c.GHy Haylicheydtjens, die in bloemen, en in kruyden,
V leghert, en beswemt de stroomen van de Vecht,
Die zyne vloeden slecht,
Sachtsinnich drijft in Zee, voor't hooghe huys te Muyden.
Godesjes dartel, die met danssen, rymen, quelen,
In weeldes keur, besteedt uw stadich jonghe tijdt,
Die't, nu te zijn ghevrijt,
Nu selfs te vryen lust, met lacchen, jocken, spelen:
Met wackre schallickheyt, nu selve te verlacken
De gayle VeltGoon, als zy'r minst op zijn verdacht;
En nu haer heete Iacht
t' Ontloeren, achter't Riet, of achter d'Elsen tacken:
| |
[pagina 131]
| |
Nu, uyt het silvren nat uw stralende perruycken,
En, min als hallef weech, het blanck doorschynich vel
Te toonen; nu weer snel,
Indien u yemandt meent, des Minnaers brandt t'ontduycken.
Ghy hebt, ter eeren my, wel eer door jonst ghedreven
Met kruyden groen ghepronckt het Aerdrijck, en de Lucht:
Het zy, dat Venus vrucht,
Of SangGodin goet mijns u dat had in ghegheven.
Bloeyt noch uw soete jonst, en weet ghy te versieren
Wtheemsche veruw en reuck van bloemen en van kruydt;
Soo leestse keurich uyt;
Om my niet, maer de bruydt // mijns heete ziels, te vieren.
Niet dat ghy comende' haer eerbiedelijck te moeten
Sult, om het haylich hayr van Sonnelijcke glans,
Gaen vlyen krans op krans;
Maer pastse tot mijn hooft, en legtse voor haer voeten.
|
|