de letterkunde, dan zouden zij zonder meer hebben beklemtoond dat deze een nuttige, utilitaire functie te vervullen had. Literatuur moest goed burgerschap, godsdienst en vaderlandse gevoelens stimuleren. Die opvatting was ook niet zo vreemd, want de politieke actualiteit vroeg daarom.
De periode 1750-1900 werd gekenmerkt door revolutionaire omwentelingen, partijstrijd, nationalistische tendensen en emancipatiebewegingen. Schrijvers betoonden zich in zulke kwesties zeer geëngageerd en droegen bij aan maatschappelijke ontwikkelingen zoals de patriottenbeweging, de katholieke emancipatie, de ondergraving van het kolonialisme en de emancipatie van de vrouw. De meeste auteurs waren er echter bepaald niet op uit de burgerlijke samenleving te ondermijnen, maar propageerden juist de normen en waarden van de maatschappij. Juist omdat de literatuur zozeer in dienst stond van de nationale zaak en verweven was met de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen van die dagen, wordt er in dit boek uitvoerig stilgestaan bij de politiek-maatschappelijke en cultuurhistorische context waarin de auteurs opereerden.
Tegenover de revolutionairen staan auteurs die zich afwendden van de samenleving en de blik naar binnen richtten: de romantici. Al decennialang wordt er een discussie gevoerd over de vraag of ‘de Romantiek’ wel in Nederland heeft bestaan. Vergeleken met landen als Duitsland, Engeland en Frankrijk leek die hier nauwelijks van de grond te komen. Er heerste in Nederland een conservatief en burgerlijk klimaat, waardoor er weerstand was tegen de romantische vrijheidsdrang. Bovendien was er zo veel politieke onrust dat auteurs onvermijdelijk in een utilitaire, aan de maatschappij dienstbare, rol werden gedrukt.
Het is waar dat de Romantiek aanvankelijk alleen in een gematigde variant in Nederland doordrong. Bilderdijk stond nog met één been in de achttiende eeuw, de student-auteurs die Lord Byron en Victor Hugo introduceerden, profileerden zich als gematigd. Ze pleitten weliswaar voor een nieuwe romantische literatuur, maar konden nog geen afstand nemen van de burgerlijke samenleving en het geloof. Dat zou pas tegen het einde van de negentiende eeuw gebeuren.
Het is verleidelijk om de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur als een rechtlijnige ontwikkeling te beschouwen, waarbij schrijvers zich aanvankelijk dienstbaar opstelden ten opzichte van de maatschappij, om zich vanaf de jaren 1880 - met de komst van de Tachtigers en hun principe van l'art pour l'art - radicaal van de samenleving af te keren. Deze groep jonge dichters predikte een romantische poëtica: ze richtten zich niet op het verbeteren van de zeden, maar schreven poëzie om de poëzie vanuit de hyperindividuele noodzaak om hun gevoelens te uiten. Daarmee brachten de Tachtigers iets nieuws, al was het maar omdat ze het morele karakter van de literatuur verafschuwden en voor het eerst openlijk de christelijke religie afzwoeren.
Romantische tendensen waren er echter al veel eerder. Dat blijkt niet alleen uit het oeuvre van Bilderdijk, maar ook uit aspecten van het romantische dichter-