Nieuwe kijkjes in 't rond(1882)–C. Honigh– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Klokhen en de Kuikens. Ik ging 'reis voor een dag of wat Met Moeder wandlen uit de stad, En prettig keuvlend kwamen wij Ook langs een groote boerderij. Een klokhen liep er voor ons uit En klokte en kloekte lang en luid, Tien kuikens - 'k heb ze goed geteld - Die liepen om haar heen in 't veld. Ze waren allen bitter klein En veertjes hadden ze, o zoo fijn! [pagina 7] [p. 7] Toch kregen ze geen ongeluk, Al hadden zij 't ook nog zoo druk, Want kwam een bij den waterkant, Fluks was hun moeder bij de hand En 't ‘klok, klok!’ dat ze luidkeels riep, Waarschuwde 't kleintje, dat er liep. De kuikens zochten allen voer, Dat uitgestroid was door den boer, En kroop er soms een wormpje rond, Dat stopten ze ook maar in den mond. Maar 't aardigste van alles was, Als soms de kloek wat vond in 't gras, Dat pakte zij niet op, o neen, Ze rip de kleintjes om zich heen, En deelde 't wormpje in stukjes dan Elk kuikentje kreeg wat er van. Wat hadden wij daar toen een schik, Lang keken Moe er naar en ik, Maar eindlijk moesten we er van daan. Juist wilden wij weer verder gaan, Toen kwam op eens in vollen draf Een rijtuig daar den straatweg af, En Moeder gaf de hand aan mij De klokhen werd het ook gewaar En dacht: mijn volkje is in gevaar. Gauw liep ze naar de kleintjes heen, En riep ze kloekende bijeen. In eens hield elk met pikken op Liep naar zijn moeder in galop. En o, 't was aardig nu te zien, Hoe toen die kuikens alle tien Stil bij de klokhen-bleven staan, Tot 't rijtuig was voorbijgegaan. [pagina 8] [p. 8] En Moeder zie, nu 'k verder liep, ‘Kijk, toen de kip haar kleintjes riep, ‘Wat kwamen ze gehoorzaam aan; ‘Zou 't met de kindren ook zoo gaan?’ Ik zei: ‘Van andren weet ik 't niet, Een ken 'k, die Moe wel wachten liet, En wat ze vroeg, niet altijd deed. Maar 't spijt hem wel, en o, ik weet Hij zal 't nu zeker altijd doen.’ ‘Dat 's best,’ zei Moe en gaf me een zoen. Vorige Volgende