Kijkjes in 't rond
(1881)–C. Honigh– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
‘Of 'k in de war ben? Luister maar;
Van daag is Grootmoê tachtig jaar,
En Vader zegt, dat weinig menschen
Zóó oud wel worden, schoon zij 't wenschen.
Dat Grootmoê dit beleven mag,
Maakt ons zoo blij op dezen dag.
Van nacht lag ik er van te droomen
En ben heel vroeg uit bed gekomen.’
‘En Moeder kleedde gauw mij aan.
Toen ben ik in den tuin gegaan,
En heb daar van de mooiste rozen
Een frisschen ruiker uitgekozen;
Daar Grootmoê, o zooveel van houdt.
Maar och, die is zoo zwak en oud,
Dat zij ze zelf niet meer kan plukken,
Want moeilijk kan ze gaan en bukken.’
‘Meest zit ze in 't hoekjen op haar stoel,
Zoo spoedig hindert haart 't gewoel,
Daarom ga 'k vóór de groote menschen
Alleen geluk aan Grootmoê wenschen.
'k Weet wel niet veel te zegeen, maar
Dien ruiker geef ik ook aan haar,
En, blijf ik in mijn woorden steken,
Aan zoentjes zal 't haar niet ontbreken.’
|
|