het was bijna niet doenlijk, nieuwe bezwaren rezen er bij hem iederen dag, doch ten slotte schreef Jac een jubelenden brief; hij was overtuigd, hij had het licht gevonden, hij werd Roomsch.
Dien brief propte Addison woedend in elkaar.
Maar toen een paar maanden later de zoon van den graaf terugkwam en toen hij op een lange wandeling met Addison, dezen zijn hart had uitgestort, toen Addison voelde, welk een rustige vrede in het hart van zijn vriend was gedaald, ja toen kon hij niet kwaad blijven, toen drukte hij Jac hartelijk de hand en zeide:
‘Welja, u hebt natuurlijk het recht om het geloof te belijden, dat u het ware schijnt. En ik ben in ieder geval blij dat het u gelukkig maakt.’
‘Dat doet het,’ zei Jac.
‘En nu, wat zijn nu uw plannen?’
Jac zag eenigszins droomerig voor zich.
‘O,’ antwoordde hij, ‘als men pas het geloof gevonden heeft, wil men er alles voor doen. Weet je waar ik ernstig over gedacht heb, over het klooster.’
Addison bleef staan, hij had het gevoel alsof hij een beroerte kreeg.
‘Het klooster,’ stamelde hij.
‘O’, zei Jac weer, ‘maak je maar niet ongerust hoor, want er komt niets van. Ik heb er met geestelijken over gesproken, maar men meent, dat dit zeker mijn roeping niet is.’
Addison loosde een diepe zucht, alsof er een groot gevaar was afgewend.
‘Goddank,’ riep hij, ‘hebben Katholieke geestelijken je dat afgeraden. Daar zal ik ze eeuwig dankbaar voor zijn.’
Jac glimlachte vroolijk.
‘Dat schijnt dan ook wel het schrikwekkendste te zijn wat een mensch kan overkomen, in een klooster gaan.’
‘Och kom praat er niet meer over,’ riep Addison, ‘u gaat er niet heen, dat is goed. Weet u wel dat u een heel anderen kant uit moet, mijnheer Jac, u moet in het huwelijk treden.’
Jac schudde het hoofd.
‘Ik heb juffrouw De Saintange liefgehad,’ zei hij, ‘haar kan ik niet ten huwelijk vragen en....’