ofschoon vele geleerden getracht hebben hetzelve te verklaren.
Het bestaat hoofdzakelijk uit eene kleurige kringafdeeling, die zich boven den noordelijken horizon verheft, en door eenen schitterenden witten ook wel roodachtigen boog omvat is, waaruit na kortere of langere tusschenpoozen, stralen, lichtvederen en vurige verschijnselen in de gedaante van korenschoven of pluimen uitstroomen, en zich ten laatste in het schedelpunt des waarnemers vereenigen.
De meeste en volkomenste, alsmede de fraaiste noorderlichten, worden in het hooge Noorden, dus in Siberië, Lapland, IJsland, Groenland en Noord-Amerika waargenomen.
Het menigvuldigst verschijnen zij aldaar, na de herfst- en vóór de lentenachtevening, en nemen doorgaans in de vroegste avonduren een' aanvang.
Hunne duurzaamheid is verschillend; bij sommigen is deze slechts eenige uren, terwijl anderen den ganschen nacht door schitteren.
Naar den Equator of de linie toe, worden de noorderlichten allengs zeldzamer en flaauwer; het zuidelijkst oord, waar men op ons noordelijk halfrond het noorderlicht heeft waargenomen, is Lissabon.
Een soortgelijk verschijnsel heeft ook aan de Zuidpool des aardbols plaats. Het moet aldaar natuurlijk Zuiderlicht genoemd worden.
Om beide deze benamingen echter te vereenigen,