| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
De wind.
Vierde les.
Over de Luchtsgesteldheid, Koude en Warmte in het Algemeen.
In de 2de Les hebhen wij reeds vernomen dat de dampen, die door de warmte opstijgen, in de hoogere koude luchtstreken afgekoeld worden.
Deze veranderingen van den warmtegraad der lucht noemt men de luchtsgesteldheid. Gewoonlijk onderscheidt men haar in koude, gematigde en heete.
Beschouwt men de lucht als omkleedsel der aarde, dan liggen de warme lagen beneden, terwijl, hoe hooger men komt, hoe meer de warmte vermindert, tot dat eindelijk in de bovenste lagen eene ongekende koude moet heerschen.
Maar, ofschoon wij in de benedenste warme luchtlagen wonen, volgt daar echter niet uit, dat het op de aarde overal even warm is; integendeel daar heeft men de juiste grenzen van koude, gematigde en heete luchtstreken of zonen, zooals men u bij het onderwijs in de Aardrijkskunde leeren zal.
| |
| |
Onder de koude luchtstreek heerscht voortdurend de strengste koude, zoodat aldaar het ijs nimmer wegsmelt, maar zich tot ongeloofelijk groote massa's vereenigt.
Onder de heete Zone is het bijna altijd zeer warm, ja soms verzengend heet.
De gematigde streek, waar ook wij wonen, is een midden tusschen de beide voorgaande: zelden heerscht aldaar de verzengende hitte der heete of de snerpende koude der koude zone; maar meest eene matige warmte.
Deze verscheidenheid in den warmtegraad is voor het aardrijk hoogst voordeelig; wijl daardoor de winden ontstaan, gelijk wij in de volgende les zullen hooren.
| |
Vijfde les.
Over het ontstaan en nut der Winden.
In de natuur zoekt alles naar eenen gelijken graad van warmte. Indien men bij voorbeeld eene kamer sterk verwarmd heeft, en men opent de deur of het raam voor eenige oogenblikken dan zal men spoedig ontwaren dat de hitte vermindert, wijl het buiten kouder is, en dus de meerdere warmte van
| |
| |
het vertrek door de buitenlucht wordt opgenomen, waarvoor hare koudere schichten in de plaats treden zoolang, dat in de kamer en daar buiten een gelijke graad van warmte heerscht.
Wordt nu in de lucht zelve eene plaats verhit, dan komt aanstonds eene koudere laag toeschieten, om het evenwigt te herstellen. Daardoor ontstaat eene strooming in dezelve, welke wij Wind noemen.
De winden zijn voor het aardrijk van ongeloofelijk nut: immers waren er geene winden, dan moest overal eene gelijkmatige warmte heerschen; de Hemel zoude altijd strak staan; de wolken konden niet van de eene plaats naar de andere drijven, en dus den regen bevorderen; de lucht werd nimmer van de kwade dampen gezuiverd, en alles zoude eenen snellen ondergang te gemoet gaan.
| |
Zesde les.
Onderscheiding der Winden naar de Luchtstreken.
Wanneer men des middags ten 12 ure het aangezigt naar de zon keert, dan heeft men voor zich het Zuiden, achter zich het Noorden, aan de regterhand het Westen, en aan de linker het Oosten. Dit noemt men de vier hoofd-windstreken en naar
| |
| |
de plaats waaruit hij waait, ontleent de wind zijnen naam; - van daar dus Noorde-, Zuidewinden, enz.
Tusschen deze vier Hoofd-windstreken liggen weder vier andere, welker namen worden gevormd naar de twee hoofdstreken, waarin zij vallen. Zoo heeft men Noord-West, Zuid-West, Zuid-Oost en Noord-Oost; en dus ook Noord-Westewinden enz.
Deze acht windstreken zijn hier genoegzaam, ofschoon de zeelieden er tot twee en dertig tellen; vroeger zelfs tot vier en zestig.
Om nu de plaats aan den Hemel te kennen, waaruit de wind waait, moet men zien naar welke zijde de wolken drijven. De wind komt dan van den tegenovergestelden kant: gaan de wolken Oostwaarts, het is een Westewind enz.
Op vele kerktorens en andere verhevene plaatsen treft men dusgenaamde windwijzers aan, die op gelijke wijze de rigting van den wind aantoonen.
| |
Zevende les.
Korte Beschrijving der acht voornaamste Winden, met betrekking tot ons Land.
Ten opzigte der acht windstreken, waarover in de voorgaande les gehandeld is, kan men met betrekking tot ons land in het algemeen het volgende bemerken.
| |
| |
De Westewind waait vlak tegen de Hollandsche kust en werpt veel zand tegen de duinen, waardoor deze vaster worden.
De Zuidwestewind is veranderlijk en ongelijk van krachten, Hij geeft veel regen, maar ook vele stormen en 's zomers vele onweders; doch hij bewijst ook groote diensten, daar onder anderen onze groote, uit Indië komende schepen, door hem gemakkelijk in behoudene haven gebragt worden. -
De Zuidewind waait zeldzaam. Gemeenlijk is hij zacht en warm, en des zomers vergezeld van zoele, vruchtbare regens. In den herfst en winter waait hij veelvuldiger dan in de lente en den zomer, waardoor hij ons het barre jaargetijde veraangenaamt.
De Zuid-Oostewind is nog zeldzamer dan de Zuidewind en meest altijd aangenaam. Des zomers brengt hij dikwijls eenen vruchtbaren regen aan. Hij voert uit de Zuiderzee en de Maas veel water af naar de Noordzee, waarom hij voor ons eene weldaad is.
De Oostewind is altijd zelfs des zomers koud, en geeft des winters vorst; doch overigens vrij bestendig, stormt het zelden met dezen wind. Hij doet het water onzer groote rivieren sterk afloopen en is zeer geschikt voor onze groote schepen om zee te kiezen.
De Noord-Oostewind is mede altijd koud en schraal, een voorbode van vorst, en bij eene
| |
| |
lichtgraauwe lucht, van sneeuw. Hij waait gemeenlijk zeer sterk, en is een der beste luchtzuiverende winden voor ons land.
De Noordewind is voor ons vaderland dikwijls schadelijk, wijl hij altijd door eene schrale droogte vergezeld gaat, die vooral in het voorjaar nadeelig voor boomen en veldvruchten kan zijn; doch soms bezorgt hij ons wegens zijne salpeterachtige bestanddeelen een goed gewas. - Voor ziekelijke menschen is hij mede niet voordeelig.
De Noord-Westewind kan voor ons vaderland zeer geducht wezen; omdat hij het water der zee naar onze kusten jaagt, en dus hooge vloeden verwekt. Hij waait echter meest in den zomer, en gaat zelden tot storm over; integendeel bewijst hij ons groote diensten, daar in dien hoek de stormen uit het Zuidwesten dikwijls bedaren.
| |
Achtste les.
Onderscheiding der Winden naar hunne kracht en snelheid.
De kracht van den wind hangt af van zijne snelheid, en ofschoon deze laatste de snelheid der
| |
| |
rivieren overtreft, is zij niet zoo groot om tot een spreekwoord te worden; immers het is u bekend, dat men gewoon is te zeggen van iets, dat zeer snel gaat: ‘het is zoo gaauw als de wind.’
Om te bewijzen dat zijne snelheid niet zoo buitengewoon is, diene, dat men eenen tamelijk harden wind bijna niet gevoelt, wanneer men hem in den rug heeft en snel voortgaat; omdat onze snelheid dan bijna aan de zijne gelijk is. -
Naar zijne snelte krijgt hij ook verschillende benamingen; zoo spreekt men van een zacht windje, een' flaauwen, middelmatigen, sterken, harden wind, storm en orkaan.
Volstrekte kalmte, dat er in het geheel geen wind is, heeft nimmer plaats; altijd is er wind, hoe onmerkbaar dan ook.
Bij zoogenaamde windstilte, heeft men nog eene snelheid in de lucht van 3 à 4 duim in de seconde. Een middelmatige wind doorloopt in denzelfden tijd 12 tot 16 voeten. Gaat de snelheid boven de 30 voeten in de seconde, dan worden zij reeds stormwinden of stormen genoemd, terwijl de snelheid der orkanen van 100 tot 120 ja zelfs tot 150 voeten in de seconde gaat.
De kracht van den wind, zoo als wij boven zeiden, hangt af van zijne snelheid; proefnemingen hebben het bewezen, dat een orkaan van ongeveer 120 voeten snelheid in de seconde, 9 millioen ponden gewigt
| |
| |
uitoefent op eenen toren die 150 voeten hoog is en 30 voeten in het vierkant heeft.
Onder de vreeselijkste orkanen behoort vooral die, welke van den 28en Februarij tot den 1en Maart 1818 het eiland Isle de France verwoest heeft, waarvan u in de volgende lessen eene korte beschijving zal gegeven worden. -
| |
Negende les.
Beschrijving van den verschrikkelijken Orkaan, die op het eiland Isle de France van den 28sten Februarij tot den 1sten Maart 1818 gewoed heeft.
De gewone voorteekens, die op Isle de France hevige stormen aankondigen, hadden dezen Orkaan niet voorafgegaan; van daar dat noch de zeelieden in de haven, noch de bewoners op het land eenige voorzorgen badden genomen, die anders bij dergelijke voorvallen door hen werden gebezigd. -
Met het vallen van den nacht daalde het kwik van den Barometer eensklaps tot eene laagte, waarop men het nog nimmer gezien had. De orkaan brak los, en duurde met eene tot daartoe ongehoorde hevigheid voort, van half 5 ure des avonds tot 6 ure des morgens.
| |
| |
Vijf en zeventig in de haven geankerde schepen strandden of werden op de klippen geworpen. Van velen sloegen de masten over boord; anderen werden tegen elkander geslagen en daardoor sterk beschadigd. Een schip zonk midden in de haven en ging met man en muis ten gronde, terwijl de kleine vaartuigen allen, zonder mogelijkheid van redding, verloren gingen. Men vond sloepen op landgoederen geslingerd, die op een' aanmerkelijken afstand van het strand waren gelegen. De zee verhief zich twaalf voeten boven het hoogste peilmerk. Daarenboven maakte een stikdonkere nacht en de zwartste duisternis, gedurende deze vreesselijke verwoesting, het ijsselijk gedruisch van dit vernielend schouwspel nog akeliger.
| |
Tiende les.
Vervolg.
In de stad (Port Louis) werden hecht gebouwde huizen door den orkaan in puinhoopen nedergestort. Het gebouw van den Schouwburg, 100 voeten lang en van hout opgetrokken, werd meer dan vijf voeten van zijne standplaats weggeschoven. Twee stukken geschut van zwaar kaliber op eene Batterij werden derwijze omgekeerd, dat zij eene geheel tegenover- | |
| |
gestelde rigting met die van den vorigen dag bekwamen.
Niet de helft der kruidnagel-plantaadjen bleef over. Nog veel sterkere boomen, b.v. de Tamarinden, die anders eenen hevigen storm wederstaan, werden verbrijzeld of ontworteld. In de groote bergwouden bleef, op verscheidene plekken van vele morgens lang, geen enkele boom staan.
Zoolang de orkaan duurde, bleef de regen aanhouden, en viel onafgebroken in stroomen neder. Zijn water had eenen zilten smaak, en overstroomde alle huizen.
De menschen, die uit hunne woningen naar buiten vlugtten, werden door den wind voortgesleept, en door rondgeslingerde boomstammen of balken getroffen. Zij, die hun huis niet verlieten, stonden daarin doodelijke angsten uit, wijl zij ieder oogenblik moesten verwachten, dat het gebouw instorten en hen onder de puinhoopen verpletteren zoude, hetgeen ook werkelijk het lot veler huisgezinnen was.
| |
Elfde les.
Vervolg.
De Heer de launay, een kolonist, bewoonde een houten huis, 47 voeten lang en waarvan de wanden
| |
| |
zeer hecht getimmerd waren. Hij meende te bespeuren, dat het geweld van den storm het gansche gebouw van zijne plaats wegrukte. IJlings snelde hij met gemalin en kinderen de deur uit. De sterkste en moedigste der Negers namen de kinderen onder hunne armen.
Naauwelijks hadden zij den voet over den drempel gezet, of de orkaan rukte werkelijk het huis voort, en de Heer de launay brak zijnen regterarm. Zijn oudste zoon en de neger, die hem droeg, werden op hetzelfde oogenblik gedood; de overige kinderen en negers zwaar gekwetst. Allen zouden zonder uitzondering omgekomen zijn, zoo het huis ware voortgezweept in dezelfde rigting waarin zij de vlugt namen; doch het stortte aan de andere zijde, 100 voeten van zijne standplaats, ter aarde, en werd in zijnen val geheel verbrijzeld. De storm slingerde de stukken verre door de lucht; huisraad, goederen, alles verdween. Een gedeelte daarvan werd op den afstand van 600 vademen nog wedergevonden.
De Heer de launay was niet de eenige, die zijne kinderen voor zijne oogen zag verpletteren. Ook andere ongelukkigen, die op de vlugt tusschen twee vreeselijk stroomende regengoten waren geraakt, zagen met ijzing het oogenblik naderen, dat zij door den vloed vergaan moesten.
Eindelijk brak de dageraad aan, en verlichtte het vreeselijkste tooneel der vernieling. De storm be- | |
| |
daarde allengs. Hadde hij met dezelfde hevigheid nog eenige uren voortgewoed, dan zoude waarschijnlijk niets van de algemeene verwoesting verschoond gebleven, en geheel Port Louis in eenen puinhoop veranderd geworden zijn. -
| |
Twaalfde les.
Wervelwinden en Windhoozen.
Vele winden hebben eene kringvormige beweging, dat is te zeggen, de wind draait zich, als om een middelpunt, snel in eenen kring rond. Deze winden noemt men wervel- of dwarrelwinden, en zijn bij vergelijking met andere, binnen eene kleine ruimte bepaald.
Wanneer zulk een wind zich als een hevige stormwind vertoont, die alles met zich in de hoogte slingert en wegvoert, dan noemt men dit verschijnsel een land- of windhoos.
De uitwerksels dezer hoozen, ofschoon zij slechts enkele oogenblikken op dezelfde plaats voortduren, zijn vreeselijk, zoo als men het onder anderen den 25en October 1820 te Arnsdorf, in Silezië ondervond.
Op eene bleekerij aldaar lagen 100 gros wit
| |
| |
linnen uitgespreid. Men had ze pas begoten, toen na 12 ure een stormwind zulke zware stofwolken in de lucht wierp, dat het daglicht in eene dikke duisternis veranderd werd. De hoos sloeg de vensters van het bleekhuis in, wierp met een vreeselijk gekraak de vleugeldeuren open, ligtte alle andere deuren uit de hengsels, en smeet eenen grooten trapwagen, die voor de deur stond, derwijze omver, dat de wielen naar boven gekeerd waren.
Het linnen werd opgenomen, en in verscheidene kluwens geward. Het grootste stuk werd in eene regte lijn over het aanzienlijk hooge bleekhuis geslingerd, en 150 schreden ver in slooten en struiken geworpen. Men had verscheidene uren tijds noodig om het linnen weder te ontwarren. De massa bestond uit 27 gros, waarvan elk, nat zijnde, 23 ponden woog, en in het midden van het reusachtige kluwen stak eene vonderplank, die over eene sloot gelegen had. De dwarrelwind had deze plank gelijktijdig met het linnen in de lucht geworpen, dit laatste als een kluwen er om heen gewonden, en aldus de geheele massa, die zonder de plank 493 ponden woog, over het huis geslingerd.
Dit alles was overigens in den tijd van 2 minuten geschied.
| |
| |
| |
Dertiende les.
Over Land-, Zee-, Passaatwinden en Moessons.
De winden, die wij tot nu toe hebben nagegaan, noemt men veranderlijke of onregelmatige winden; wijl zij niet op vaste tijdstippen waaijen. De onregelmatige winden zijn geheel bijzonder eigen aan het vaste Land der gematigde en koude aardstreken, en dus ook aan ons Vaderland.
Er zijn ook regelmatige winden, die op vaste tijden waaijen. Tot deze behooren de Land-, Zee-, Passaatwinden en Moessons, waarover wij hier nog in het kort iets willen mededeelen.
Lànd- en Zeewinden zijn aan de zeekusten, bijzonder aan de kusten van kleine eilanden en voorgebergten, bekend. Zij bestaan daarin, dat bij dag de wind van de zee naar het land, of op het land de Zeewind waait; terwijl des nachts omgekeerd op zee de Landwind heerscht.
De verscheidenheid der warmte verklaart deze winden zeer gemakkelijk.
Bij dag wordt de lucht boven het eiland of de kust sterker verwarmd dan boven de naburige zee; zij stijgt derhalve hooger, en er ontstaat eene toestrooming der koudere lucht van zee af. Bij nacht moet het tegendeel plaats hebben; daar alsdan de lucht boven de zee warmer is, dan boven het land.
| |
| |
Het spreekt echter van zelf, dat naar gelang der jaargetijden, der gedaante en oppervlakte van de kusten enz., deze Land- en Zeewinden meer of minder onregelmatig moeten zijn.
Passaatwinden noemt men de bestendige Oostewinden, die in de zeeën tusschen de keerkringen heerschen.
Voor de zeelieden zijn deze regelmatige winden zeer nuttig. De schepen, die uit Europa naar de West-Indië zeilen, zoeken zoo spoedig mogelijk, de zee tusschen de keerkringen te bereiken, en zijn alsdan in ongeveer twintig dagen op hunne bestemming.
Moessons worden zoodanig regelmatige winden genoemd, die in het eene jaargetijde uit de eene hemelstreek, en in het andere uit de tegenovergestelde waaijen. Hierdoor ontleenen zij hunnen naam van het Maleische woord Moesin, dat jaargetijde beteekent.
Zoo waait bijv. tusschen Sumatra en de kust van China, van October tot Mei de wind Noord-Oost en de overige maanden Zuid-West.
Tusschen deze beide tijdruimten is een tijdvak, waarin zich de beide bewegingen in evenwigt houden. Men noemt dit de kentering der Moessons. Gedurende dezelve komen niet zelden vrij hevige stormvlagen voor.
| |
| |
| |
Veertiende les.
De Scirocco in Italië.
Er zijn eenige winden, die wegens hunne gesteldheid merkwaardig zijn.
Om dit hoofdstuk te besluiten willen wij een' derzelve de Scirocco, welke in Italië en op Sicilië bekend is, iets nader beschrijven. Deze wind komt uit de woestijnen van Afrika. Bij zijnen togt over de Middellandsche zee neemt hij vele waterdampen op, waardoor hij iets ongemeen afmattends en verslappends heeft, zoodat de gezondste, sterkste en levendigste menschen hierdoor neêrslagtig en moedeloos worden.
Op Sicilië is hij veel heviger dan in Napels, ofschoon hij ginds slechts een paar dagen, en hier verscheidene weken aanhoudt. Zoo lang hij waait, worden, vooral op Sicilië, deuren en vensters zorgvuldig gesloten. Men hangt in de kamers nat gemaakte lijnwaden voor de vensters, en besprenkelt den grond aanhoudend met water. -
Ook in Zuidelijk Spanje, in Andalusië, waait somtijds een Zuidewind, Solano genoemd, die in zijn' aard en zijne werking volkomen aan de Scirocco gelijk is. |
|