| |
| |
| |
[8]
Lowie komt terug uit het gekkenhuis. 't Laatste half jaar heeft hij geen aanval meer gehad en z'n algemene toestand is van dien aard, dat de dokter geen bezwaar heeft tegen een ‘proeftijd in 't gewone leven’.
Sjeng heeft naar zijn eigen bedmodel voor Lowie 'n houten bak getimmerd en deze aan de andere kant van ‘zijn’ kamertje tegen de muur gezet.
'n Paar weken geleden is Sjeng z'n broer gaan bezoeken. Hij was 'm reuze meegevallen. In de twee jaar dat ie 'm niet gezien had, is Lowie 'n heel stuk in z'n voordeel veranderd en 'n hoofd groter geworden. Hij zag er gezond uit en was bepaald blij, toen Sjeng kwam. Alleen z'n schuwe blik is ie niet helemaal kwijt. ‘Vind je 't goed, als ik weer thuis kom?’
‘Niets liever dan dat’, was Sjeng z'n antwoord.
‘Ik zal m'n best gaan doen en zo'n stommiteiten niet meer uithalen.’
‘Vuitverduime’, had Sjeng gelachen, ‘dat is al 'n eeuwigheid geleden. Daar moet je niet meer aan denken’. 't Belooft dus 'ne goeie te worden.
Meer heeft 'n vla gehaald en alles aan kant gedaan. Jannus en Sjeng zijn Lowie halen. Anneke ligt bleekjes in bed en is bang, omdat ze zich Lowie niet anders kan voorstellen, dan als de opschepper van vroeger. Ze zal grote ogen opzetten, als hij dadelijk thuiskomt.
Anneke ligt nog altijd plat in bed. 't Is 'n sukkel zonder einde. Het kind teert weg, ondanks alle goede zorgen, die Meer aan haar besteedt.
Ze kunnen 't zich nu tamelijk doen en behoeven geen honger meer te lijden, al heeft de ondersteuning ook opgehouden en moeten ze, sedert Meester Beenen z'n vertrek, de dagelijkse liter melk zelf betalen.
| |
| |
Sjeng verdient elf gulden per week: Twaalf gulden min één gulden, ter afbetaling van z'n gereedschap. De blazers hebben nog 'n keer aftrek gekregen, maar Sjeng is er wonderlijk langs doorgerold. 'n Goede pottier is n zeldzaamheid. Ze worden tot in Spanje gevraagd. En Sjeng is 'n goede pottier. Hij vervaardigt de vuurvaste potten, waarin 't glas gesmolten wordt. Al meermalen heeft hij de kwartjespremie gehaald, die gegeven wordt als er geen breuk is.
't Is al weer 'n hele tijd geleden, sedert hij met 't grote nieuws thuiskwam, dat ie die nieuwe baan gekregen had. Meer wist van geluk niets anders te doen, dan uit dankbaarheid drie bidwegen te beloven, die ze binnen de week aflegde.
Sjeng z'n blijdschap was danig getemperd door de verdrinkingsdood van Poemel in den hoed. 'n Ooggetuige vertelde, dat Poemel wild 't straatje was komen uitrennen, alsof ie iemand achterna zette. Als waanzinnig sloeg hij met z'n stok en schreeuwde onverstaanbare woorden. Zonder remmen was ie in volle vaart de ‘knaar’ ingelopen, en in de modder blijven vastzitten. De Sprinkhaan had later aan Sjeng verteld, dat Poemel aan 't malen was geweest. Hij kon 't mislukken van de staking niet verkroppen en deed niets anders dan zuipen; alsmaar zuipen. In geen dagen had hij iets gegeten en die bewuste middag was de Sprinkhaan er van door moeten gaan, omdat Poemel in den hoed hem voor iemand anders aanzag en hem met alle geweld wilde verrekken.
De dag na z'n dood was de gemeente-reiniging 't huis van Poemel komen uitmesten. Was me dat even 'n zoodje geweest. Sjeng passeerde juist, toen hij naar Meester Beenen ging om afscheid te nemen. 't Bed was erger dan 'n mesthoop.
Meester Beenen had z'n boeltje ingepakt en zou de volgende dag vertrekken. Na enkele dagen met 'n vuil gezicht te hebben rondgelopen, was ie weer de oude geworden. Lachend verwelkomde hij Sjeng.
‘Dag mijnheer de pottier, wel gefeliciteerd hoor.’
| |
| |
‘Ik heb geboft. Meester Beenen.’
‘Dat heb je. En niet eventjes. Maar ik gun 't je van harte, dat weet je.’
‘Ja dat weet ik.’
Sjeng stond verlegen te kijken. Meester Beenen was 'n kerel met 'n ruggegraat. Als die iets zei, kon je erop rekenen, dat ie 't ook meende.
‘Gaat ge morgen weg?’
‘Ja jongen, alles is in orde.’
‘En komt ge niet meer terug?’
‘Ik denk 't niet. Maar ja, je weet nooit, hoe 'n dubbeltje kan rollen.’
‘lk wou dat ik met U mee kon.’
‘Je plicht ligt thuis, Sjeng. Zorg nu maar goed voor je Meer en Anneke.’
‘Hebt ge 't gehoord van Poemel?’
‘De Heer hebbe zijn ziel’, verzuchtte Meester Beenen op die vraag, ‘ik had hem 'n beter einde gewenst’. ‘Zou ie......?’
Sjeng wilde vragen, of Poemel nu naar de hel was, maar vond 't op 't laatste moment te kinderachtig. Meester Beenen keek hem echter de woorden uit de mond en antwoordde:
‘Er is maar Één, Die oordeelt, Sjeng.’
Toen was 't stil geworden.
‘Je gaat de laatste tijd niet meer naar de Congregatie, hè?’ vroeg de Meester na 'n pauze.
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Och...... ik weet niet...... ik......’
‘Je hoeft mij geen verantwoording te geven Sjeng. Ik vind 't alleen niet juist, dat je je woord niet houdt.’ ‘Ik heb er geen zin meer voor.’
‘Potdomme, als we alleen maar deden waar we zin in hadden! Enfin, je ziet maar.’
‘Meester Beenen, ik wilde u nog bedanken voor alles.’ ‘Schei uit. Schei uit. Kom jongen, ik moet nog heel wat afwerken. Doe de groeten van me aan Meer en schrijf me zo nu en dan eens. Doe je dat?’
| |
| |
‘Dat is goed.’
Meester Beenen had Sjeng 'n hand gegeven; 'n flinke volle mannenhand en was toen zonder om te kijken naar binnen gegaan.
‘Enfin, je ziet maar’, had de Meester gezegd. Sjeng was nog één keer naar de Congeregatie geweest, maar daarna had ie steeds 'n smoesje gevonden, waarmee hij z'n eigen voor de gek hield. Gerust was ie er echter niet op.
Zonder schokkende gebeurtenissen was 't leven daarna z'n gang gegaan. De Sprinkhaan houdt zich stiekum vriend van Sjeng en komt zelfs thuis op bezoek. Alhoewel Sjeng 'n natuurlijke afkeer van den Sprinkhaan heeft, sympathiseert hij met de ideeën, die deze verkondigt. De Sprinkhaan heeft gelijk. 't Is 'n mensonterende toestand, waarin de arbeiders verkeren. Er moet 'n oplossing voor gevonden worden. En die oplossing kan alleen komen door strijd; bittere strijd. De macht van de heren moet geknakt worden, zegt de Sprinkhaan. Ze moeten de stuipen op 't lijf krijgen, anders zitten we op 't eind van de wereld nog in de miserie. De werkers hebben recht op 'n goede boterham en 'n fatsoenlijke woning. Maar hoe is 't nu. De heren strijken het geld in hun broekzak en betalen de arbeiders uit hun vestjeszak.
Toen Sjeng zei, wat Meester Beenen opgemerkt had, dat men tot vergelijk moest komen en samen 'n overeenkomst moest opstellen op grond van de rechtvaardigheid, lachte de Sprinkhaan hem uit.
‘Dat is 't zelfde als 't verhaaltje van den armen ezeldrijver, die de hand van de koningsdochter ging vragen’, meesmuilde hij. ‘Nee Sjeng, we moeten onze eisen kunnen stellen. Macht tegenover macht. Anders blijven we wat we zijn. De heren zitten op hun geld te broeden en alleen 'n vonk onder hun gat kan hun tot andere gedachten brengen.’
Oppervlakkig gezien was tegen deze redenering niets in te brengen en omdat Sjeng alleen maar 't gevoel had, dat 't eigenlijk anders moest, maar 't niet onder
| |
| |
woorden kon brengen, zweeg hij wijselijk. In de praktijk past de theorie van den Sprinkhaan echter wonderwel en dit is de reden, dat Sjeng de stelling van den Sprinkhaan tegenover anderen verdedigt.
De zucht naar verbetering drijft hem er toe en maakt hem een medestrijder van den Sprinkhaan, zonder dat ie 't wil zijn.
Er wordt de laatste dagen gemompeld, dat er heren uit 't Noorden komen om 'n onderzoek in te stellen. Maar de arbeiders zien er niet veel heil in, want de heren bijten zich niet onder elkaar, of 't zou nu de eerste keer moeten zijn. 't Zal in ieder geval geen kwaad kunnen, als 't bekend wordt, dat er op de fabriek mensen werken, achttien uren aan een stuk en die nooit 'n vrije dag hebben, ook 's Zondags niet. Trouwens dat is 't ergste ook nog niet. 't Ergste is, dat de mensen geen échte mensen zijn. De arbeiders niet en ook de fabrieksbazen niet. De laatste zijn zelfs de minst echte.
Lowie loopt tussen Sjeng en Jannus in en kijkt om zich heen, alsof hij de stad en de straten nog nooit gezien heeft.
‘Ga je nu weer naar de fabriek?’ vraagt Jannus aan Lowie, om iets te zeggen.
‘lk weet 't niet.’
‘Dat moeten we nog uitkienen’, zegt Sjeng, ‘voorlopig moet je 't er maar van hemen. Werken komt later wel’. En trots vertelt ie erbij, dat hij genoeg verdient voor allemaal om te leven en dat Lowie zich hierover geen zorg behoeft te maken.
Jannus kucht eens. Die zit er niet zo rooskleurig voor. Hij is er met z'n tweede vrouw niet op vooruitgegaan en heeft zoveel spijt als haren op z'n hoofd, dat ie er zich door Dora heeft laten inluizen.
Enkele maanden na de dood van Trees was Dora thuis op bezoek gekomen en toen ze eenmaal contact met Jannus had, liet ze d'n armen sul niet meer los. Jannus beweert, dat Dora hem gehypnotiseerd heeft, maar
| |
| |
niemand gelooft het. In ieder geval is hij met haar getrouwd. Ze wonen samen met Dora haar vader, die opgezopen is en niet verder dan z'n stoel kan komen. 't Schijnt, dat Bertus nog 'n paar centjes heeft. Dora weet dat.
‘Je bent opnieuw getrouwd, hè?’ vraagt Lowie aan Jannus.
‘Ja.’
‘Met Dora van bij ons op 't portaal?’
‘Ja!’
‘Hoe vind je haar.’
‘Och, goed hè.’
‘Ik vond 't altijd 'n kreng.’
‘'t Gaat nog al. Alle vrouwen zijn 't zelfde.’
‘Nou, nou’, meent Sjeng te moeten protesteren. Hij denkt aan z'n Rooske en kan 't gezegde van ‘alle vrouwen’ niet goed pruimen.
Rooske is in ieder geval van 'n ander soort als Dora, die Sjeng als kind al niet hebben kon.
Jannus haalt z'n schouders op.
‘In de grond zijn ze allemaal goed’, lacht hij gedwongen.
Meer staat hen aan de deur op te wachten. Als ze de hoek omkomen, komt ze verheugd toegelopen en kust Lowie op beide wangen.
‘Kom’, zegt ze ‘kom, naar huis’.
't Is feest. Anneke kent haar broer niet meer terug, maar Lowie kent haar ook niet meer.
‘Wat ben je mager geworden. Eet je wel goed?’ vraagt hij.
Anneke kijkt hem met haar grote blauwe ogen verbaasd aan.
‘Je bent zo groot geworden. Ga eens naast Sjeng staan. 't Scheelt maar 'n paar vingers.’
Jannus eet 'n stuk vla mee en gaat dan opstappen, terwijl Lowie nieuwsgierig de kamertjes inspecteert en geen raad weet van onwennigheid.
‘In 'n paar dagen is dat wel over’, troost Meer hem. ‘Dat gaat niet op stel en sprong.’
| |
| |
Als Sjeng en Lowie 's avonds gaan slapen, knielt Lowie voor de Kouten bak neer en bidt. Sjeng kijkt verwonderd toe en weet niet, of hij 't nu ook moet doen. Na 'n korte aarzeling houdt hij zich toch maar liever aan z'n oud recept en kruipt onder de deken. Z'n drie Weesgegroetjes en 't gebedje bidt hij echter met meer aandacht dan anders.
In de weken, die op Lowie z'n thuiskomst volgen, levert hij 't overtuigend bewijs, dat de oude drama's in hem geen vertolker meer zullen krijgen. Hij helpt Meer met alles en nog wat en slaat geen morgen de Heilige Mis over. Als hij 'n enkele keer wat scheef dreigt te lopen, herstelt hij zich ogenblikkelijk, maar 'n echte huisgenoot wordt hij niet meer. Meer en Sjeng en Anneke merken het alle drie en ook Lowie schijnt 't te begrijpen. Hij blijft 'n soort gast, die er niet in kan komen, alhoewel ze allemaal hun best er voor doen. Misschien is dit laatste juist de oorzaak van de ongewilde afstand.
Lowie is geregeld op stap om 'n baantje naar z'n gading te vinden. Naar de fabriek wil hij niet meer. Hij schijnt nogal kieskeurig te zijn uitgevallen.
Sjeng informeert geregeld, of ie geslaagd is, want hij zou graag zien, dat Lowie aan de slag ging. Sjeng wil gaan trouwen en daar is geld voor nodig. 't Is 'n heksen-puzzle, hoe alles geregeld zal worden, maar 't zal er toch eens van moeten komen.
Stiekum heeft hij hier en daar geinformeerd en als ie op 'n goede avond hoort, dat in de ijzergieterij jongens gevraagd worden, is hij er als de kippen bij om 't zijn broer te vertellen.
Zeer tot z'n verwondering krijgt hij van Lowie voor antwoord:
‘Dan ga ik nog liever terug naar 't gekkenhuis.’
Meer en Sjeng kijken elkaar verbaasd aan.
‘Maar jongen’, komt 't over Meer haar lippen.
‘Ja’, zegt Lowie, ‘dat meen ik. Daar is 't zo heel anders dan hier. Ik weet niet......’
| |
| |
Ineens slaat ie aan 't huilen.
‘Ik kan er niets aan doen, maar ik was graag in 't gekkenhuis.’
Meer tracht hem te kalmeren en zegt, dat ie dat uit z'n hoofd moet zetten. Waarom zou ie 't niet eens proberen in de ijzergieterij. Als 't hem niet bevalt, kan ie toch altijd nog naar iets anders uitkijken.
Zonder nog 'n woord te zeggen gaat Lowie naar bed. 'n Vreemde eend in 'n vreemde kooi. Eigenaardig.
De volgende dag meldt Lowie zich aan de ijzergieterij en komt daar in de bankwerkerij. Als Meer 's avonds vraagt, hoe 't hem bevalt, zegt ie, dat 't goed gaat. Z'n gedrag blijft voorbeeldig. Elke morgen naar de Heilige Mis; op z'n werk doet ie z'n plicht en als ie thuis is helpt ie Meer met poetsen en afwassen. 't Is 'n rare chinees. Hij kijkt iemand nooit recht in z'n gezicht. Sjeng is in z'n nopjes. Nu gaat 't komen, wacht maar eens. Gedurende de weken die nu volgen controleert hij stiekum de uitgaven en merkt tot z'n schrik, dat ze royaler leven als vroeger. Alhoewel Sjeng overtuigd is, dat Meer alles in 't werk zal stellen om hem 't trouwen mogelijk te maken, is hij toch bezorgd als hij ziet, dat de boter royaler gesmeerd wordt en er meer vlees op tafel komt. Als hij op 'n avond overschotten van vla ziet liggen, maakt ie langs z'n neus weg de opmerking:
‘'t Kan niet meer op, geloof ik.’
‘Dora is op bezoek geweest’, licht Moeder hem in. ‘Ze is in blijde verwachting’.
‘Moet er dan vla gegeten worden?’
‘We hebben anders toch ook niets.’
‘Als ge er maar rekening mee houdt, dat ik wil gaan trouwen.’
‘Je zult niet te klagen hebben’, geeft Meer ietwat snibbig terug.
Wat zou ze toch, denkt Sjeng. Wedden, dat ze geen sou overhoudt.
‘Hoeveel hebt ge dan al gespaard?’
Gespaard? Meer heeft niet gespaard. Sparen! Meer
| |
| |
kán niet sparen. Dat heeft ze nooit gekund. 't Inkomen is altijd te gering geweest om ook maar één cent ongebruikt te laten. En als er eens wat in 't laatje kwam, waren er altijd pofrekeningen, die betaald moesten worden. Dat haspelen en konkelen is 'n gewoonte geworden, die Meer in een, twee, drie niet kwijt kan. Nu ze met zuinig aan te doen best 'n paar kwartjes per week in de kous kon stoppen, weet ze niet, hoe ze 't moet aanleggen. Wat binnen komt, gaat op. Wordt er weinig verdiend, dan kan er maar weinig uitgegeven worden; komt er veel in, dan gaat er ook veel uit. De wil is goed, maar......, weet je, wat je nooit gedaan hebt, leer je zo moeilijk.
‘Dus ge hebt nog geen rooie plaat?’ triomfeert Sjeng. Meer huilt om uit de verlegenheid te komen.
‘Ik heb 't geld toch voor jullie uitgegeven. Voor m'n eigen heb ik niets gebruikt.’
‘Nee, dat weet ik. Maar 't kan ook wel 'n beetje minder. Als we nu nog niets kunnen overhouden, wat moet 't dan worden.’
Anneke ligt te kijken en zegt geen woord. Haar ogen gaan van Meer naar Sjeng. 't Is onbehaaglijk stil in de kamer.
‘Ik zal je iedere keer wat van je kèsjem geven’, zegt Meer eindelijk.
‘Dat kunt ge doen’ antwoordt Sjeng strak.
Als Lowie thuiskomt doen ze weer gewoon en eten de boterhammen, dik met boter besmeerd. 't Zullen voor lange tijd de laatste zijn.
't Zal er toch eens van moeten komen. Vader heeft er trouwens al op gezinspeeld en ook Rooske praat er geregeld over. Alleen Moeder trekt de partij van Sjeng en zegt, dat trouwen nog zo'n haast niet heeft.
Hoe moet dat probleem opgelost worden. Nu Lowie terug is, hebben ze helemaal geen plaats om samen te wonen. Lowie kan toch niet op de zolder gaan liggen. Bovendien verwacht Rooske, dat ze ergens anders gaan wonen. Dat heeft hij haar beloofd, toen ze de eerste
| |
| |
keer is komen kennismaken en de omgeving haar koud op 't lijf was gevallen.
‘Nee Sjeng’, had ze gezegd, ‘zo niet’.
En Sjeng had niet beter weten te doen, dan haar met schone beloften te paaien, maar was hierdoor verder van huis dan Rooske kon vermoeden. En toen Vader onverwachts z'n voelhoorns was komen uitsteken, was 't geloof helemaal gelogen. ‘Nee’, had ook de oude gezegd, ‘zo niet’.
Sjeng had met looncijfers aangetoond, dat ie anders en beter kon, doch daarbij verzwegen, dat ie voor Meer en Anneke moet blijven zorgen. Hij leeft in zekere zin 'n dubbel leven, dat op de duur niet vol te houden is. Thuis hangt ie de royale en zorgzame kostwinner uit en bij Rooske doet ie net, of ie straks alleen voor haar zal bestaan.
Hierdoor komt 't, dat ie wel eens met 'n angstig gevoel in z'n ribbekas naar Roele gaat en 's avonds opgelucht over de dijk terug komt, omdat 't leed weer voor 'n week geleden is.
Hij houdt van Rooske, met hart en ziel, en als hij haar moest missen zou ie op staande voet z'n begrafenis gaan bestellen, zo zeker zou ie zijn van 'n hartverlamming of iets dergelijks.
Morgen is 't Zondag en dan moet hij weer gaan vrijen. Waren die donkere wolken nu maar weg, dan zou 't feest uitbundig zijn. Vanavond heeft Meer hem twee gulden extra gegeven, om te sparen. Twee gulden. Eens kijken, dat zijn twee en vijftig gulden per jaar - mieljaar, nee, dat is ook al geen oplossing.
Met de moed in z'n schoenen gaat hij bij Bet aan, om z'n nood te klagen. Bet zal hem begrijpen. Toen hij Rooske was komen ‘laten zien’, vond ze 't ‘een prompt meisje, dat hij in ere moest houden’.
‘Ik weet niet wat 't zo moet worden’, zegt Sjeng tot slot van z'n liedje, ‘op deze manier kan er niets van komen’.
‘Ja’, beaamt Bet, ‘'t is moeilijk. Maar zo heeft ieder- | |
| |
een z'n zorgen. Ik zit hier al 'n half jaar op iemand te wachten om m'n zaakje over te nemen. Drie honderd gulden, die ik vraag, is toch waarachtig niet te veel’. ‘Gaat ge uitscheiden?’ vraagt Sjeng verwonderd.
‘Ja, wist je dat niet. Ik heb er genoeg van. Trouwen doe ik toch niet meer en alleen is maar alleen. Ik ga me in 't kevinsje ‘inkopen’.
‘Zo, zo, nee, dat wist ik niet. Hoeveel vraagt ge?’ ‘Drie honderd gulden.’
‘Drie honderd gulden. Nee, dat is niet te veel.’
Sjeng rekent gauw uit. Twee gulden per kèsjem. Dat zou dan bijna drie jaar duren. Dan kon hij hem kopen. Drie jaar. Potdomme......
‘Hoeveel plaats hebt ge hier.’
‘De achterkamer en boven 'n mansarde.’
Sjeng is opgewonden. Bet merkt 't donders goed en vraagt:
‘Wou jij hem misschien kopen?’
‘Als ik kón, deed ik 't direct.’
‘Sparen jongen, sparen.’
‘Ge hebt goed praten, maar waarvan? En als ik 't geld bij elkaar heb, is ie al lang geblazen.’
‘Die 't eerst komt, 't eerst maalt’, zegt Bet.
Bet is 'n zakenvrouw. Daar valt niet mee te marchanderen.
Drie honderd gulden, 'n kamer achter de winkel en een mansarde. Als er nog een kamertje bij was, waren ze klaar en konden ze......
Sjeng ligt onrustig te woelen op z'n strozak. Meer en Rooske zouden voor de winkel en 't huishouden zorgen. Anneke kon in de achterkamer liggen. Dan zag 't kind nog eens wat. Nu ligt ze dag en nacht tegen de muren te kijken. En dan nog de verdiensten van hem en Lowie! Nonde, nonde, nonde......, drie honderd gulden!
Overal achtervolgen ze hem. In de kerk, op straat, op de dijk, ja zelfs in de hei. Drie honderd gulden. In de vespers ziet hij ze in de kandelaars, die op 't altaar
| |
| |
staan. Hij meent ze te zien glinsteren in de gekleurde ramen. Drie honderd gulden.
Rooske vindt, dat ie stil is en vraagt, of hem wat mankeert.
Wat zou hem mankeren. Nee, hem mankeert niets. Alleen drie honderd gulden......
Ze zitten in 't huisje. Vader leunt achterover in z'n zedeleer met 't hertevel bekleed.
‘En Sjeng’, zegt ie ‘wanneer krijgen we nu 'n stuk van de ham’.
Daar heb je 't weer. Vader heeft altijd zo'n aardigheden. Maar nu is Sjeng hem te glad af.
‘Als me iemand drie honderd gulden geeft’, zegt ie. ‘Hoe zo, drie honderd gulden?’ vraagt Vader en z'n gezicht staat ernstig.
Zou Vader......?
‘Ja......, och nee...... ik zeg dat zo maar.’
‘Waarvoor heb je ze nodig?’
‘Zeg 't toch’, dringt Rooske ook aan.
‘'t Is maar flauwekul hoor’, zegt Sjeng, ‘zie je, ik zou 'n winkel kunnen overnemen. Bet, - je kent haar wel, hè Rooske - wil ophouden en ze vraagt drie honderd gulden. Zoveel duiten heb ik echter niet. We hebben de laatste tijd te veel tegenslag gehad’.
‘Zo, is 't dat, zo, zo’, doet Vader gewichtig en kijkt naar Moeder. ‘Wat dunkt je vrouw, 't is ons jongste. 't Is aan haar goed besteed.’
Moeder ziet Rooske en dan Sjeng aan.
‘'t Is wel veel’, zegt ze.
‘We kunnen 't toch niet meenemen’, lacht Vader.
‘Dat is zo.’
‘Jullie horen 't. De winkel is gekocht’, verkondigt Vader en slaat met z'n hand op de leuning van de zedeleer.
Sjeng gelooft z'n oren niet.
‘Dus...... de winkel...... u koopt hem.’
‘Jullie kopen hem’, zegt Vader. ‘Ik kom deze week wel eens kijken’.
| |
| |
'n Denderende mars klinkt door de lucht. Hij wiegt de wolken en huppelt over het land. De bomen zingen en de velden en de Maas. Alles juicht en danst in dolle vreugde. En boven deze jubel klinkt de klare stem van Sjeng, die 'n straatmop laat schallen over de dijk. De dijk, die hem naar de stad voert...... naar Bet. Vanavond nog zal de winkel zijn eigendom zijn.
|
|