nog uit de 13e eeuw stamt). De inhoud van het mnl. dichtwerk kunnen we echter wel reconstrueren met behulp van een Duitse vertaling ervan en met behulp van de prozatekst uit de volksboeken.
Hieronder volgt een gedeelte van een fragment van ca. 1360 (bewaard in de Kon.Bibl. te Den Haag; sign. 133 L 11) en het daarmee corresponderende gedeelte uit de prozatekst van het volksboek van 1508. De rijmtekst wordt gegeven naar de uitgave door A.M. Duinhoven in N.Tg. 66 (1973), de prozatekst naar de uitgave door Overdiep (Zwolle 1931).
Lodewijk, de zoon van Karel de Grote, is tot koning gekroond. Ook Aymijn en zijn vier zonen zijn uitgenodigd voor het feest. Zij worden door de jonge koning echter zeer onvriendelijk bejegend. Als Lodewijk na de kroning hen niet een gebied in leen geeft, terwijl hij dat alle anderen die daarvoor in aanmerking komen wél doet, beklaagt Aymijn zich bij Karel. Deze geeft Renout en zijn broers nu bijzonder grote gebieden in leen. Hierna komen ze bij Lodewijk in de boomgaard, die inmiddels al gehoord heeft, wat er gepasseerd is.
Doe sprac lodewijc die coninc
mijn here heift v gegeuen scone dinc
Ende vwen kinder sonder spanen.
maer in waens niet ombaren
5[regelnummer]
wel die .ij. deel van minen rike
Ic salt v nemen sekerlike
Icwilse ooc sien of sire toe dogen.
dat si wapen dragen mogen
Si moeten prouuen hare cracht gemene
10[regelnummer]
In dat werpen metten stene
die hier leit inden boongaert
Lodewijc spranc vp ter vaert
entie de welert binnen heift
van sconeiden van crachten
Ende niemen si van meerder geslachte
Ene werf seidi sinen wille
20[regelnummer]
Entie ridders zwegen stille
Lodewijc antwoerde Aymijn seggende:
‘Ic heb wel verhoert hoe dat mijn vader
u kinder schone giften gegeven heeft; voerwaer seg ic u,
ic en wils niet ontberen of toe laten
5[regelnummer]
want het is wel dat twe deel van minen rike:
ic salt hem weder benemen cortelic.’
Als dese woerden geeyndt waren. seide Lodewijc:
‘Ic moet sien of mijn heren cracht hebben ende nut sijn wapen te dragen,
die hier leyt inden boemgaert.
ende niemant en is van soe hogen gheslachte als ic ben.’
20[regelnummer]
Sijn heren dese woerden horende, swegen al stille.