De spelen van Gijsbrecht van Hogendorp
(1932)–Gijsbrecht van Hogendorp– Auteursrecht onbekendRefereyn op 't blasoen25[regelnummer]
Ghy die 't Gesterde blaeu geleyt en om doet
zweven.
Die ware Neptun hout den vochten toom in handt/
Ga naar voetnoot26
Die met een ooch geblick de vaste Aerd' doet beven/
Ga naar voetnoot27
Den teugel lost en strengt van AEools dul
gesant.
Verheft ô God mijn Ziel/ verklaert mijn duf verstant/
30[regelnummer]
Op dat ick eygen schrijf/ ô Vader/ 'trechte wesen
Ga naar voetnoot30
Van 't heylich schynend' licht/ 'twelck heeft u Soon omrandt/
(O wonder ongemeen! mirakel uytgelesen)
Dat Thabors rotse steyl de sidd'ren/ en vol vresen
Ga naar voetnoot33
D'Apostels maeckten zwack/ die bleeckich vielen neer/
35[regelnummer]
Dat wan als donders galm; de stemme Gods riep: desen
Ga naar voetnoot35
Is mijn wel-lieven Soon/ mijn wel-geval en eer/
Hoort hem, ô Menschen, 't is u Salichmaeckr' en
Heer.
Den Vader wilden doen volkomentlijck verklaren
De heerlijckheyt sijns Soons het Aertrijck onbekent/
40[regelnummer]
Elias lang te voor ten Hemel op-gevaren/
| |
[pagina 3]
| |
En Mozes synen Knecht omwolckt hy neerder sent;
Hy blinckende geglanst met kleding ongeschent/
Als 's Hemels Bruyd'gom schoon op 's Bruylofs zael getreden;
(O wonder! 't wonder selfs) D'Apost'len ongewent
45[regelnummer]
Haer Meester zo te zien verheerelijckt in kleden/
Die suyselden verblint door Christi Goddelijckheden/
Want kenden noch niet recht de waerheyt van sijn leer:
Maer zalich die wel vast zijn delen van sijn leden/
Want dit's des Vaders stem tot 's Aertrijcx veyl bekeer:
Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Hoort hem, ô Menschen 't is u Salichmakr' en
Heer.
Gelijck een die te hooch ten Hemel is verheven/
Staet op een steyle klip/ oft toren spits gebout/
Ga naar voetnoot52
Nu zwymelt al verschrickt/ en kan sich zelven geven
Geen vastigheyt/ daer hy sijn voeten op betrout.
55[regelnummer]
D'Apostelen even zo/ door 't Godd'lijck licht verstout/
Ga naar voetnoot55
Die wisten nau het geen sy deden ofte spraken:
Doch/ Petrus sprack: 't Is goet te zijn alhier; En sout
Ga naar voetnoot57
Niet nodich zijn/ ô Heer/ drie hutten hier te maken:
Want warde al verdwaest/ dat onder d'Aertsche daken
Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Dees eygen Knechten Gods nu wilden rusten weer:
Maer ô! die eenmael sal des Hemels vreuchden smaken
Door Christi milde jonst/ dien wenscht de Aerd' niet meer/
Ga naar voetnoot62
Want Christ, ô Menschen, is u Salichmakr' en
Heer.
Den berch ons eygen toocht des Hemels hoge woning/
Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En Christus blincken schoon/ der vromer Bruylofts kleydt/
Der twe Propheten schijn/ der deugden rijcke loning/
Die Godt sijn knechten goet/ zo heerlijck heeft bereyt;
D'Apostels zwackheyt teer/ des vleesch verderventheyt:
Maer boven al dit toocht ons d'heerlijckheyt ons Heeren/
Ga naar voetnoot69
| |
[pagina 4]
| |
70[regelnummer]
Gelijck als wan hy komt/ te rechten met bescheyt/
Ga naar voetnoot70
Daerom hy vreugdich oock vol Goddelijcker eeren
Aldaer
Raepten geneucht, want hy
naer Gods begeren
Sach 'tvoorbeelt van sijn macht en heerlijckheden teer.
Ga naar voetnoot73
O over-wijs geheym! te diep om te gronderen:
Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Mirakel aldergrootst! dat ons gebiet zo zeer
Hem t'horen, want hy is ons Salichmakr' en Heer.
Wy Rapen Genevcht.
|
|