De spelen van Gijsbrecht van Hogendorp
(1932)–Gijsbrecht van Hogendorp– Auteursrecht onbekend
[pagina VII]
| |
InleidingDe dichterGaet, braefste Oorloghs-Heldt, die Holland oyt
verliende,
Ga naar voetnoot1
Daer
Delf op braveert, daer Rijn-landt over
schreyt,
Daer 't
Haaghjen over weent, want haer wort nu
ontleyt
Ga naar voetnoot3
De beste kryger die de groote Maurits diende.
5[regelnummer]
Gaet heen, groot-moedigh Man, en maeckt u so
ontsiende
Ga naar voetnoot5
Van Spanjaert en Maraan door u vroom-hartigheyt,
Ga naar voetnoot6
Als ghy hier wert ghewenscht, ge-eert en weer verbeyt
Uyt gantscher zielen van u alderwaerste vrienden.
Venetia, staet op met al u Heerlijckheen,
10[regelnummer]
En komt eerbiedelijck den Kryger tegen treen,
Die als een Diamant sal boven al uyt blincken.
Nu, Hóóghen-dorp, vaert wel, aen siel, aen lijf, aan
le'en!
Wy sullen altemets wanneer wy sijn by een
Een groote Roemer wijns op u gesontheyt drincken.
Zoekt men den krijgsman en vriend, aan wien G.A. Bredero dit Klinck-vaers als afscheidsgroet opdroeg, in de kringen der Amsterdamsche letterkundigen, dan vestigt zich dadelijk de blik op Gijsbrecht van Hogendorp, adelborst in de guarde van Prins Maurits, wiens ‘Truerspel van de moordt begaen aen Wilhem Prince van Oraengien’ eind September 1617 ter opening van de Nederduitsche Acade- | |
[pagina VIII]
| |
mie was opgevoerd. Heel veel valt uit deze verzen over den toegesprokene niet te lezen. Dat Delft en den Haag zijn heengaan betreuren is duidelijk, daar Prins Maurits en zijn garde hier verbleven; voor de Delftsche rederijkers schreef hij de gedichten, waarmee deze in Juli 1616 in den prijskamp te Vlaardingen meedongen. Wat zijn betrekking tot Rijnland, wellicht tot Leiden, was weten wij niet. In Amsterdam laat hij een vriendenkring achter, nu hij in militairen dienst naar Venetië vertrekt om daar de Spanjaarden ontzag in te boezemen. Voor het tijdstip van dit vertrek hebben wij geen andere aanwijzing dan dat dit vóór Bredero's dood, 23 Augustus 1618, plaats vond. In die laatste jaren van het Bestand was er een min of meer geregelde samenwerking tusschen de Republiek en Venetië. Van 3 Oct. 1616 dateert de resolutie der Staten-Generaal waarbij Graaf Johan Ernst van Nassau toestemming verkrijgt om met een regiment voetvolk in dienst der republiek van Venetië te treden Ga naar voetnoot1). In September 1618 blijkt een twaalftal schepen naar Venetië te zijn vertrokken om militairen steun te verleenen en daar te zijn aangekomen Ga naar voetnoot2). Het lijkt zeer wel mogelijk dat Van Hogendorps vertrek met deze expeditie, die in Mei het vaderland verliet, verband hield Ga naar voetnoot3). Dat Bredero van het dichterschap van zijn held niet rept mag niet bevreemden: door den dichterkring wordt aan Venetië de komende krijgsman voorgesteld. De plaats waarop dit klinck-vaers in Bredero's nagelaten werk onder de ‘Nederduytsche Rijmen’ voorkomt gaf J. te Winkel aanleiding tot de meening dat het tezamen met het voorafgaande ‘Der Musen welkom’ en het daarbij aansluitende sonnet als een kleine allegorie op het tooneel der Academie is voorgedragen Ga naar voetnoot4). Mogelijk is dit zeker | |
[pagina IX]
| |
wel; de andere stukken verschaffen ons echter geen gegevens over Van Hogendorp. Met zekerheid leeren wij slechts uit Bredero's sonnet, dat de Delftsch-Haagsche officier en vriend van den Amsterdamschen Academie-kring, als Nederlandsch aanvoerder buiten 's lands gezonden werd. In vroeger jaren heeft de dichter, blijkens de opdracht van zijn treurspel aan Prins Maurits (blz. 48 regel 112) eveneens in het buitenland vertoefd, hetzij alleen voor studie of wellicht ook reeds in militaire betrekking. Deze weinige vaste punten zijn van belang omdat de verdere gegevens, waarbij twijfel aan de identiteit van den persoon kan bestaan, ons steeds weer den Nederlandschen condottiere in buitenlandschen dienst voor oogen brengen.
In Januari 1589 werd te Dordrecht aan Cornelis van Hogendorp een zoon Gijsbrecht geboren. Volgens de oudere genealogieën van het geslacht is deze Gijsbrecht de latere kolonel en stamvader der graven van Hogendorp en waren zijn ouders Mr. Cornelis v.H. en Margaretha van Hees Ga naar voetnoot1). Op 21 Febr. 1621 ondertrouwde te 's-Gravenhage Gijsbrecht van Hogendorp, luitenant-generaal kwartiermeester van den graaf van Mansfeld in Bohemen, zoon van een kapitein Cornelis, met Syburg Clomps. Eveneens te 's-Gravenhage ondertrouwde op 9 Febr. 1625 Gijsbrecht van Hogendorp, kapitein ten dienste van den Koning van Zweden, weduwnaar, met Anna Duyst van Santen. Een strikt bewijs dat al deze gegevens omtrent gelijknamige personen op een en denzelfde betrekking hebben ontbreekt Ga naar voetnoot2). Een bepaalde reden tot twijfel kan evenwel in de | |
[pagina X]
| |
volgorde zelf van deze feiten niet gevonden worden. Ook indien het niet onze dichter was die te Dordrecht in 1589 geboren werd, zal zijn leeftijd daarvan toch weinig hebben verschild: een tijdgenoot zou hij dan zijn van de Academievrienden, eenige jaren jonger dan Vondel en Bredero. De beide huwelijken en het verdere militaire levensverhaal van Gijsbrecht van Hogendorp schijnt goed te passen bij hetgeen wij van den dichter weten. Slechts de gerechtvaardigde achterdocht tegenover de oudere parentatie van het geslacht kon ook hier twijfel doen ontstaan en de vraag doen opkomen of er mogelijk verschillende naamgenooten waren met een overeenkomstige loopbaan. De vloot, die in 1618 onder admiraal Melchior van den Kerckhoven naar Venetië was uitgezeild, leed in velerlei gevechten tegen de Napolitanen en Spanjaarden groote verliezen; het reeds eerder naar Venetië vertrokken hulpleger onder graaf Johan Ernst van Nassau en ook de troepen van enkele andere Nederlandsche aanvoerders slonken in enkele jaren weg. De leiders waren in conflicten betrokken geraakt of stierven. In de jaren 1619 en 1620 keerden velen van de overlevenden naar het vaderland terug Ga naar voetnoot1). Intusschen was in Duitschland de eerste periode van den 30-jarigen oorlog, de strijd in Bohemen uitgebroken. Graaf Ernst van Mansfeld verzamelde een aanzienlijke troepenmacht; zoowel Venetië als de Nederlanden hadden belangen bij den strijd der protestantsche vorsten tegen den Keizer. Zonder eenige bevreemding zullen wij in Mansfeld's leger een Hollandsch officier, die aan het Venetiaansche avontuur had deelgenomen, weder ontmoeten. Als wij in 1621 Van Hogendorp in zijn dienst vermeld vinden, is de korte roem van den Winterkoning reeds voorbij en Mansfeld is de aanvoerder die in Bohemen nog voor diens zaak strijdt; in 1622 is die strijd geëindigd en het leger van Mansfeld ontbonden. Als wij Van Hogendorp daarna in 1625 in Zweedschen dienst aantreffen is Gustaaf Adolf gewikkeld in zijn oorlogen | |
[pagina XI]
| |
met Polen, waarop in 1630 zijn ingrijpen in de Duitsche aangelegenheden onmiddellijk volgde. Zoo betrad Van Hogendorp opnieuw het oorlogstooneel aan de zijde der protestantsche vorsten tegen den Keizer. Wij weten dat hij in het leger, waarmee Gustaaf Adolf zijn Duitschen veldtocht begon, een plaats bekleedde als aanvoerder van 12 compagnieën Ga naar voetnoot1). Hij was commandant van Mainz toen deze stad in 1635 door de keizerlijke troepen belegerd en tenslotte ingenomen werd. Over enkele wapenfeiten van het voorjaar 1635 schreef hij een brief, die beneden volgt. Een eerste beleg in de zomermaanden werd doorstaan. Nadat echter de tot ontzet genaderde troepen van Bernhard van Saksen-Weimar en de Franschen wederom afgetrokken waren, volgde in October een strenge insluiting. Op 7 December 1635 werd de capitulatie geteekend, waarbij de keizerlijke veldheer, Heinrich burggraf zu Dohna, aan Van Hogendorp en zijn Zweedsche, Fransche en andere troepen vrij en aftocht verleende. In dit stuk wordt hij betiteld ‘Graf Gissbert von Hohendorf’, zoodat de later bevestigde grafelijke waardigheid van zijn geslacht zeker op hem teruggaat. Als protestantsch bevelhebber en bezetter dezer Katholieke bisschopsstad wist hij den naam van een humaan en tegenover de roomsche gestichten zorgzaam man te behouden Ga naar voetnoot2). Uit de berichten van Hugo de Groot aan Oxenstierna vernemen wij dat Van Hogendorp begin Maart 1636 in Parijs was (brief van 4/14 Maart, Epistolae Ga naar voetnoot3) blz. 221), vanwaar hij na allerlei uitstel op 10 Juli naar Holland vertrok (Epist. blz. 245). In November 1636 wordt de ‘colonel Hoogendorp’ nog eens vermeld. Hij heeft dan troepen aangeworven, die van Hamburg naar Frankrijk moeten worden vervoerd tot versterking van het leger van Bernhard van Saksen, voor welk | |
[pagina XII]
| |
transport de Fransche gezant Charnacé aan de Staten Generaal eenige gunsten vraagt Ga naar voetnoot1). Een en ander wordt aangevuld door de berichten van Nic. van Reigersberch (zie blz. XXXI). Den 9en Februari 1639 werd hij te 's-Gravenhage in de Groote Kerk begraven. Zijn vrouw overleefde hem; haar begrafenis is aldaar aangeteekend op 26 September 1652. Hij had een zoon Mr. Diederick, raad en thesaurier der domeinen van Prins Willem III, overleden in 1702, en twee dochters, Maria, gehuwd met Leonard Pieter de Both, en Margaretha, gehuwd met Mr. Adriaen van der Goes. Een van Diederick's zonen, Gijsbert, verkreeg van Keizer Karel VI het recht om de titel rijks-graaf te voeren. Deze kocht 23 Januari 1744 den grafkelder in de Groote Kerk te 's-Gravenhage in de kapel, die nog heden door de wapens van het geslacht Van Hogendorp wordt versierd. Het gebeente van verschillende familieleden, die voordien in de Kloosterkerk waren begraven, werd naar dezen grafkelder overgebracht, evenals dat van zijn grootvader, den kolonel Gijsbrecht, als oudste van het geslacht, die toen reeds meer dan een eeuw daar zeer nabij in diezelfde kapel had gerust Ga naar voetnoot2). Klaarblijkelijk was deze kleinzoon Gijsbert de man, die de adellijke waardigheid voor zijn geslacht ambieerde en hieraan door de inrichting van het familiegraf meerdere plechtigheid bijzette. Zijn oudere broeder Willem, die den titel van rijksgraaf voor zich zelf niet aannam, voelde daarvoor blijkbaar niet. De constructie van een afkomst uit den ouden Hollandschen adel zal dan ook wel aan de bemoeiingen van dezen Gijsbert zijn toe te schrijven. Dat hij ertoe kwam voor zijn geslacht op een graventitel aanspraak te maken zal echter zeker verband houden met den titel van zijn grootvader, den Zweedschen veldheer, zoodat deze, wat in het Nederlandsch adelsboek niet uitkomt, ook in dat opzicht het volle recht heeft de stamvader der graven Van Hogendorp te heeten. | |
[pagina XIII]
| |
Een portret van Gijsbrecht van Hogendorp kennen wij niet. Wel echter is er een proeve van zijn handschrift bewaard. Het gemeentearchief te Rotterdam bezit een eigenhandig geschreven brief (vroeger in het bezit van Mr. J. van Dam van Noordeloos), waarin hij een kort bericht voor Oxenstierna over den militairen toestand aan den Ambassadeur doet toekomen. Deze Ambassadeur, aan wien hij in het Nederlandsch, zij het met verscheiden herinneringen aan zijn Hoogduitsche omgeving, schrijft is Hugo de Groot, die toen juist sinds korten tijd als Zweedsch gezant te Parijs was gevestigd. De brief luidt als volgt: Mijn Heere Ambassadeur Ten Vyant heeft het Rijngow ingenommen gehat, ick hadt hem weder daruyt gejagt. Tegenwordig is ten vyant weder darin, ende wy hebben oock noch het schlot Ehrenfels den toll ende den muystorn by Bingen besett. | |
[pagina XIV]
| |
Inderdaad heeft Hugo de Groot, blijkens zijn brief van 16 Mei (nieuwe stijl) 1635 aan Oxenstierna Ga naar voetnoot1) dit bericht doorgegeven: ‘Ringaviam rursus à Mansfeldianis teneri ex ipsius Hogendorpii puto literis Sublimitas tua cognoverit’. |
|