over mijn rechterknie heen en weer. En dan was hij nog leeg! Vol zou het allemaal nog veel moeilijker gaan. En er moest heel wat in: kleren, lakens, gympjes, zeep, spiegeltje, tandenborstel, kam, tandpasta, een stropdas voor 's zondags, handdoeken, een servet, De lotgevallen van Huckleberry Finn voor in de trein, papier, potlood en pen.
Ik ging na de zomervakantie naar school, een dikke tweehonderd kilometer van huis. Ik verheugde me er erg op, verkeerde in een ongewone, opgewonden stemming en besteedde heel wat tijd aan de voorbereidingen van mijn reis. Dat was dan ook de reden waarom ik de koffer er piekfijn uit wilde laten zien. Ik nam hem mee naar buiten en zette hem in de bruine schoensmeer om hem te poetsen en te poetsen totdat hij glom als een tor in de zomerzon.
Toen ik daar ijverig met de poetsdoek bezig was verscheen opeens Pia bij ons hekje. Het was warm weer, maar ze droeg toch nog steeds haar overjas.
‘Hoi,’ zei ze.
‘Hoi,’ zei ik terug.
‘Ik heb gehoord dat je weggaat,’ zei ze.
‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ga weg.’
‘Ik wist het wel,’ zei ze. ‘Ik zal je niet vaak meer zien.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik kom maar een paar keer per jaar thuis.’
Op dat moment zag ik pas dat ze een arm in een geblokte doek had. Ik zag ook nog wat verband en watten.
‘Dat is geopereerd,’ zei ze.
Ik keek, maar ik zag geen bloed. Ik vroeg wat ze gedaan had.
‘Ik wou een keer stiekem weg,’ zei ze, ‘en dus sprong ik uit het raam, maar ik bleef met mijn jas aan het