keer dicht, maar je wist tevens dat je jezelf voor de gek hield. Je lag dan een tijdje met je ogen open, dan deed je ze weer dicht om met een gerust hart weer te gaan slapen. Maar dat had je gedacht! Tak! Daar sloeg dat hek weer toe, en je bleef luisteren, al wilde je dat niet en al propte je de deken tegen je oor.
Op een nacht, toen het eens goed woei en het hekje me wakker hield, keek ik uit het raam naar de maan en de wolken die door de lucht raceten, en naar het hekje toen dat weer dichtsloeg. Ineens zag ik een man tussen de schuurtjes en heggen doorsluipen. Ik kreeg kippevel, de haartjes op mijn armen gingen rechtop staan en mijn adem maakte de ruit wazig.
De man kwam naar ons huis toe en ik vond het allemachtig spannend. Ik hield mijn adem in. De man had een regenjas aan, eronder droeg hij een pyjama. Hij ging regelrecht naar ons hekje toe om dat met een harde klap dicht te trekken en om de grendel vast te zetten, iets dat wij vergeten waren. Ik zag ook nog hoe de man een vuist opstak, eerst dacht ik naar mij, maar meteen daarop besefte ik dat het een dreiging was naar ons huis in het algemeen. Ik weet niet of hij mij zag. Zijn gezicht en zijn manier van doen kende ik wel: het was de vader van Pia, die een paar huizen verder woonde. De man was altijd boos en opvliegend en dat hij met zijn vuist dreigde was dus niets bijzonders. Ik, en ik denk iedereen in de buurt, was blij dat het hekje dicht was en niet meer klepperde.
Maar door het harde dichttrekken van het hekje ging het niet kapot en ook van Pia ging het hekje niet kapot.
Pia was dan wel ongeveer even oud als ik, zo'n jaar of elf, twaalf, maar ze woog bij lange na nog geen vierenveertig kilo zoals ik toen, in 1953. Ze was nog steeds mager, had