Een aardig prentenboek(ca. 1885)–Heinrich Hoffmann– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] De Geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-Lucht. Als Hans naar school toe ging, alleen. Keek hij altijd naar boven heen; - 't Gezicht scheen 't meest hem te vermaken Van vogels, wolken, lucht en daken; - Voor zijn eigen oogen ziet, 't Opwaarts kijkend knaapjen niet. Wie voorbij komt, roept: ‘Wat klucht! Hier is Haus-kijk-in-de-lucht!’ Spoorslags liep er eens een hond, - Hans zag weêr de lucht in 't rond; Steeds omhoog Keek zijn oog; Maar hij merkt geen' hond, en ziet! Wat geschiedt? - Eensklaps tuim'len Hans en hond Rollebollend op den grond. [pagina 13] [p. 13] Eens ging langs den waterkant, met zijn schooltasch in zijn' hand, Hans naar school en keek omhoog Hoe de musch en zwaluw vloog; - En zoo liep hij, wel te moê, Regelrecht op 't water toe. Nog een stap! - en plof! in 't sop Viel hij neêr, hals over kop! - En de vischjens zeer vervaard, Roeiden weg met vin en staart! [pagina 15] [p. 15] Maar, Goddank! twee mannen naken En die nemen lange haken, En die trekken, uit het sop, Onzen Hans nog levend op. Ziet! hier staat hij druipend nat, Rillen doet hij als een blad; 't Water loopt het arme wicht Uit zijn haar langs 't aangezicht. 't Druipt hem neêr uit hals en mouw, - Ach! hij beeft van schrik en koû. En de vischjens, vol van lach, Komen schat'rend voor den dag; Steken 't kopjen uit den vloed En, met spotlust in 't gemoed, Roepen z'uit: - ‘Dat was een klucht, Malle kijkert-in-de-lucht!’ Vorige Volgende