stond, - er af en zei: ‘Dwaas kind, hoe kan je nu toch gelooven, dat die Neurenberger houten poppen leven en zich bewegen kunnen?’
‘Maar, maatje-lief,’ zei Marie, ‘ik weet toch heel goed, dat de kleine notenkraker, de jonge heer Drosselmeier uit Neurenberg is, oom Drosselmeier's neef!’
Toen barstten dokter Staalboom en zijn vrouw in een schaterend gelach uit. ‘Och,’ zei Marie half huilend, ‘nu lacht u mijn notenkraker uit, papa, en hij sprak nog al zoo goed over u; want toen wij in het Marsepeinslot kwamen en hij mij aan zijn zusters, de prinsessen, voorstelde, zei hij nog, dat u een zeergeachte dokter was.’
Nu werd er nog harder gelachen. Louise en zelfs Frits deden ook mee. Marie ging naar de andere kamer, haalde gauw uit haar kastje de zeven kroontjes van den muizenkoning en gaf ze aan haar moeder.
‘Kijk dan, moeder,’ zei ze, ‘daar zijn de zeven kronen van den Muizenkoning, die mijnheer Drosselmeier mij van nacht als een teeken van zijn overwinning gegeven heeft.’
Vol verbazing bekeek mevrouw Staalboom de kleine kroontjes, die van een vreemd, glanzend metaal gemaakt waren en zoo keurig fijn bewerkt, dat het geen werk van menschenhanden leek. Ook de dokter was een en al bewondering voor de fijne dingetjes, en vader en moeder beiden drongen sterk bij Marie aan, om toch te zeggen, waar ze die kroontjes vandaan had. Zij kon evenwel niet anders doen, dan blijven bij het geen ze gezegd had en toen de dokter boos werd en haar zelfs voor een leugenaarster uitmaakte, begon ze bitter te huilen en klaagde ze: ‘Och ik arm kind, wat moet ik toch zeggen!’
Op dat oogenblik ging de deur open en kwam de vrederechter binnen. ‘Wat is dat?’ vroeg hij ‘mijn petekindje aan 't huilen en snikken? Wat is er gebeurd?’ De dokter vertelde hem nu wat er gebeurd was en liet de kroontjes zien. Toen begon de vrederechter hard te lachen en riep: ‘Och wat een gekheid, dat zijn immers de kroontjes, die ik jaren geleden