zei haastig: ‘Wees er maar niet boos om, dat ik niet dadelijk den Muizenkoning al zijn veertien oogen heb uitgepikt; maar dat kon ik niet doen. In plaats daarvan heb ik nu toch wat anders voor je gedaan, dat je wel erg prettig zult vinden.’ Hierop greep hij in z'n zak en wat haalde hij nu langzaam, langzaam te voorschijn? - Notenkraker was het, wien hij heel handig de verloren tandjes weêr had ingezet en wiens kinnebak hij weêr in orde had gemaakt. Marie jubelde het uit van pleizier, en mama zei lachend: ‘zie je nu wel, hoe goed oom Drosselmeier het met je notenkraker meent.’
‘Je zult toch moeten toestemmen Marie,’ zei de vrederechter nu, ‘dat je notenkraker niet goed uitgegroeid is, en dat zijn gezicht niet bepaald mooi genoemd kan worden. Hoe die leelijkheid in zijn familie erfelijk is geworden, wil ik je weleens vertellen, als je 't weten wilt. Of ken je misschien de geschiedenis al van de prinses Pierlipat, de tooverheks Muizerink en den knappen horlogemaker?’
‘Hoor eens,’ riep Frits nu ineens, ‘hoor eens, oom Drosselmeier, u hebt den notenkraker z'n tanden wel ingezet en zijn kin hangt ook niet meer zoo los; maar waarom is zijn sabeltje weg? Waarom hebt u hem geen sabel omgehangen?’
‘Och wat,’ zei de vrederechter knorrig, ‘jij hebt ook altijd op alles wat aan te merken, jongen. Wat gaat mij de sabel van Notenkraker aan? Ik heb zijn wonden genezen; laat hij nu zelf maar voor een sabel zorgen, als hij er een hebben wil.’
‘Ja, daar hebt u gelijk aan,’ zei Frits, ‘als hij een flinke vent is, zal hij zelf wel zijn wapen terug zien te krijgen.’
‘Nu, Marie,’ zei de vrederechter ‘zeg me nu, of je de geschiedenis van Pierlipat kent.’
‘O neen,’ riep Marie, ‘ik weet daar niets van; vertel maar, lieve oom Drosselmeier, vertel maar.’
‘Ik hoop, beste Drosselmeier,’ zeide mevrouw Staalboom, ‘ik hoop dat je geschiedenis niet zoo akelig is, als we van je gewoon zijn.’