¶ Nr. 176.
Vivat der Bettelsack!
1.[regelnummer]
Veel geld, veel goed, wat zou dat baten?
het geeft bekommernis, een ongerust gemoed.
wat baten pracht en hooge staten,
daer men 't toch al verlaten moet?
ik houw my vast aen minder last,
het kleinste pak is myn gemak.
2.[regelnummer]
De schooyers leven zonder zorgen,
het is al zuiver winst wat zy tot 's avonds doen.
zy slapen rustig tot den morgen,
al noemt men hem schavuit, kapoen.
zy leven vast in kleinen last,
het minste pak is hun gemak.
3.[regelnummer]
De beedlaers stellen druk bezyen,
geen angst, geen bange zorg en steekt in hunnen kop,
zy zien door niemand zich benyen,
zy teeren daglyks alles op.
zy hebben vast den minsten last,
het kleinste pak, het grootst gemak.
Vlämisch: Willems Nr. 240, ohne Angabe der Quelle. Stammt aus neuerer Zeit.
¶ 1, 1. baten, nützen - 1, 3. staten, Stände - 2, 1. schooyer, Bettler - 2, 3. rustig, ruhig - 2, 4. schavuit, eigentlich Schuhu, dann Lumpenkerl - kapoen, Capaun, - wahrscheinlich mit einer verächtlichen Nebenbedeutung wie im Deutschen - 3, 1. druk, Ungemach - bezyen, by zyden, bei Seite.