Horae Belgicae(1968)–A.H. Hoffmann von Fallersleben– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 240] [p. 240] ¶ Nr. 129. Abkühlung. 1.[regelnummer] ‘Waakt op, waakt op, 't is meer dan tijd! wij hebbe verslapen dat's beide ons tijd, en ik hoorde des wachters stemme. schiet mijnder tot uwen klein venster uit, ik zalder zoo lustig zwemmen.’ 2.[regelnummer] Die maagd die heeft het zoo haast verstaan, zij is na haar slaapkamer gegaan, na haar slaapkamer zeer rasse. zij schoot hem tot haren klein venster uit in een zoo diepen grafte. 3.[regelnummer] Doe hij er dat graftje ten halven quam, zijn vaders hooge toorn dat hij er vernam, van graauwe steenen de muuren. ‘gants zelden is dat van vrouwen gekomen: het zwemmen valt mij zoo zuure!’ 4.[regelnummer] Doe hij er dat graftje ten einde quam, zijn kleederen onder zijn arrem hij nam en hij sprong op 's heeren straten. hij klopten aan een klein venstertje aan, daar heeren en krijgslui zaten. 5.[regelnummer] Zijn vrienden riepen verblijd van geest: ‘o knaapje, waar hebje zoo lange geweest? wij hebben van u niet vernomen. of heeft u een heere hier overgebracht? wij meenden, gij waart verloren.’ 6.[regelnummer] Die ons dit nieuwe lied heeft gedicht het was een knaapje, zijn hertje was licht, hij heeft het zoo wel gezongen; hij heeft het al van zijn zelfs gedicht spijt alle quaa nijderstongen. Holländisch: Scheltema's Sammlung, Anf. des 18. Jahrh. Das Lied [pagina 241] [p. 241] hat die Ueberschrift: ‘Een oud vermakelyk Minnaers Lied, Op een aengename Voys.’ ¶ 2, 5. graft, gracht, Wassergraben - 6, 5. spijt, sonst in spijt van, trotz, zum Trotz von. Vorige Volgende