Op blz. 242 en 243 der eerste uitgave had ik het volgende geschreven: ‘Onder de kleurlingen vindt gij zeer beschaafde en kundige menschen, die noch in geestontwikkeling, noch in eenig ander opzigt bij den Europeaan ten achter staan, menschen, die met eere betrekkingen bekleeden, waartoe wetenschappelijke vorming vereischt wordt, en waarvan sommigen regtsgeleerden, geneesheeren en gouvernements-ambtenaren, anderen officieren bij de marine en het leger, weder anderen plantage-eigenaars en kooplieden, en nog anderen bekwame ambachtslieden zijn. Zoo heeft een lid van het geregtshof, zelf kleurling en slaaf geboren, eene brochure geschreven over de emancipatie der slaven. Zoo behoort tot die zelfde kleurlingen en geboren slaven een kundig botanist in Suriname, die zelfs eene Europesche vermaardheid bezit. Zoo was een onlangs overleden geneesheer, die het algemeen vertrouwen genoot, in zijne jeugd slaaf en “voeteboi” bij een geneesheer geweest. Aan dit ras zal men dus, zonder zich aan het verdedigen eener onwaarheid en ongerijmdheid schuldig te maken, eenen voortreffelijken aanleg niet mogen ontzeggen’.
Een vernieuwd treffend bewijs, hoe groot nog het vooroordeel in Suriname is, ontving ik dezer dagen, juist naar aanleiding van dit gedeelte van mijn boek. Mij dunkt, niemand kan 't geen hier omtrent dat lid van 't geregtshof en dien botanist en dien geneesheer gezegd is, in eenen anderen zin opvatten, dan hoogst loffelijk voor deze heeren. En ziet - toch heeft men daarin gezien eene krenking! ‘Gij hebt hen, zij het dan ook zonder kwade bedoelingen, op valsche, misschien wel vijandige berigten, in het openbaar gekrenkt!’ zoo schreef men mij uit Paramaribo. En waarin bestaat die krenking? Het lid van 't hooggeregtshof en de botanist zijn niet ‘geboren slaven’, maar van moederszijde afstammelingen van slaven. En de geneesheer was wel slaaf geboren, maar zeer jong gemanumitteerd, en toen niet als ‘voeteboi’ maar als leerling bij eenen geneesheer geplaatst.