| |
Vyfde bedryf.
Eerste tooneel.
Klaudia, Gerardo, Lisandra, Marotte.
Heb ik dan nimmermeer op uwe gunst te hoopen?
Nu myne min voor 't eerst zo slegt is afgeloopen,
Zal ik ten tweedemaal my wagten voor dat vuur.
Gy hebt die koopmanschap noch niet met al te duur.
Gy hoord Gerardo 's min, die vroom is, toe te stemmen,
Die liefde tusschen u en hem zou beeter klemmen,
Als met zyn Zuster, dat ik wel weet.
Ik zie my onverwagt verraaden in myn min;
Ja 'k heb my zelf gewikt in al te groote schanden.
| |
| |
Waar zal myn schip van hoop nu eindelyk belanden?
Neem deeze Stuurman aan, dan vaar je regt voor uit
Op een Galjoen schip, en geen platgeboomde schuit,
Gy zult met hem vermaak genieten onder 't zeilen,
Die borst heeft kennis om de haven regt te peilen.
Maar, waarom dit aan my ten eersten niet ontdekt,
Eer zig myn dwaaze min zo ver had uitgestrekt,
Gy hebt dit nooit begreepen,
Schoon 't meenigmaal voorheen gezegt is.
Maar nimmer voor de vuist.
't Is zo, maar 't was om reên
Die ik niet melden mag; ik bid stel u te vreên,
De waarheid zal in 't kort zig zelven openbaaren.
Dan zult gy hooren, hoe dat ik my zal verklaaren;
Daar komt zyn Hoogheid, met myn Vader, laat ons gaan
'k Wens de min u mag ten besten raân.
| |
Tweede tooneel.
Sofia, Rudolfus, Alonso, Klaudia, Gerardo.
Gy Heeren, de oorzaak is dat gy hier zyt ontbooden,
'k Heb in een vreemde zaak uw' wyzeraad van noden;
Maar neem voor eerst uw plaats.
| |
| |
Hier werd een man betigt, met zeek're zaak, die grof
En groot is; ja 't komt uit, op moorden en op rooven.
Het kan niet erger zyn, geen kwaad gaat zulks te boven.
Daar is geen straf genoeg, daar zulks meê werd geboet.
Maar zo 't betigten nu op veel te loszen voet
Gebouwd is, en ik klaar aan ieder kan bewyzen,
Wie zou daar niet voor yzen!
'k Zou zulke menschen straks doen kloppen op de mond,
Doen zetten op de kaak, en met veel geeszelslaagen,
Na hun verdiende loon terstond het land uit jaagen.
Hoe, voor 't betigten in een zaak, waar op de dood
Moet volgen, is geen straf, myns oordeels, schier te groot.
Zy zoude my die schuld met goeden bloed betaalen.
Maar 't is niet even eens, of zulks geschied door dwaalen
Zyn Hoogheid, heeft gelyk.
'k Zal de eene u toonen, die heel magtig is en ryk,
Die deeze zaak met kragt, onfeilbaar wil beweêren,
Ja niet ontziet, om hoog en dier daar op te sweeren.
Hy spreekt my aan om regt, en raast van ongeduld.
't Spruit uit onweetenheid, maar egter heeft hy schuld,
Wyl hy geen tegenspraak, in 't minsten wil gehengen.
Ga heen, Gerardo, laat den ouden herwaarts brengen,
Zeg dat hy voor den Raad verschynen moet.
| |
| |
Gerardo binnen.
Zo hy hartnekkig blyft, ik sweer hem ongenâ.
Ik vervloek zulk haatelyk betigten.
De looge moet in 't eind eens voor de waarheid swigten.
| |
Derde tooneel.
Sofia, Klaudia, Gerardo, Kaajim, Rudolfus, Alonso.
Wel nu, Heer Kaajim, blyft gy noch
By u beschuldiging van Karlos, spreek?
Ik niet alleen, maar gantsch Valenzen zal 't getuigen.
'k Zal heel Valenzen, en uw' harde nek doen buigen,
En smooren al het geen van Karlos werd gezegt.
Dat kan niet mooglyk zyn, ten zy men 't wetttig regt
Wil breeken, zonder dit, zal elk hem schuldig houwen.
Wat pord u om zo stout te spreeken? swyg gy ouwen
En afgeleefden bloed, draag hier wat meêr ontzag.
Ik meen, dat elk voor 't regt, met reeden, spreeken mag.
Indien zyn Hoogheid, u, kan Karlos onschuld toonen,
Dan zal uw boeten zyn tweemaal tienduizend kroonen,
Of anders daatelyk, zes jaar op de Galy
| |
| |
Heer, dat is veel te genadig vry.
'k Ben met deeze u eisch te vreeden.
Ik niet, ik laat my niet zo ligt'lyk overreeden,
Daar is noch hooger regt te vinden, zo ik meen;
Het geld hier eerst, dan moogt gy gaan waar heen
Het u behangen zal, 'k moet u het kwalyk spreeken,
Verleeren, en zo 't schynt den draak met ons te steeken.
Dat doe ik niet, myn Heer, ik zoek alleen maar regt.
Noch eens, besnoer uw moud, gy weet niet wat gy zegt.
Ik heb met deeze brief des Keizers last ontfangen,
Die my 't vermoogen geeft, u daatlyk te doen hangen.
Ja alle die na dees' van Karlos spreeken zal,
Dat hy hem schuldig kend.
Myn Heer, ik bid wilt myn onwetenheid verschoonen.
Heel graag; ten kosten van u twintig duizend kroonen.
Ga heen, Gerardo, zeg de Heeren van den Raad,
| |
Vierde tooneel.
Sofia, Klaudia, Rudolfus, Kaajim, Alonso.
Ben ik gebragt, moet ik myn schoone goudbeurs derven.
| |
| |
Hoor, jonker Kaajim, gy hoefd daarom niet te sterven
Van honger, denk die schat is voor Sofi gespaard,
Verloofd te zyn aan haar, is u wel zo veel waard.
Al kosten 't noch zo veel, mogt ik haar slegs genieten.
Gy zyt een Vryer om de papegaay te schieten,
Door jigt en podegra zyn al uw leeden stram,
Het past geen ouwe Bok, te paren met een lam,
't Voegd u, de liefde van Sofia, te vergeeren,
Uw tanden die zyn reeds door 't knabbelen versleeten,
Wat zou Sofia doen met zulk een zeverbaard,
Die door zyn lief gezigt de kinders maakt vervaart.
| |
Vyfde tooneel.
Sofia, Klaudia, Gerardo, Rudolfus, Alonso, Joan, Otto.
Heeft zyn Hoogheid ons ontboden?
ô Ja, ik heb uw raad in deeze zaak van noden.
Berigt my eens, 'k wens dit te weeten; staat het vry
Aan ieder een, een man met moord, of roovery,
Door ongegronde reên gantsch spoorloos te betigten?
Zeg my de waarheid, gy zult my op 't hoogst verpligten
Aan uw' wysheid, wat my hier in staat te doen.
Wy konuen ligtlyk door zyn Hoogheids reên bevroên
Het geen zyn meening is; den Regter is onschuldig
Zo hy door aank lagt werd bedrogen.
Moest hy te werk gaan, en eerst de aangebragte klagt
Wel onderzoeken, eer hy zo ver wierd gebragt,
| |
| |
Dat door zyn poogen, den onschuldigen moet vlugten.
Wyl ieder een voor 't regt, hoe vroom hy was, moest dugten
Wanneer 't zo toe ging; neen, van een heel and'ren aart
Zyn Karels Wetten, door 't gansch Kristenryk vermaart.
Zy geeven loon voor 't goede, en leeren 't kwaad te straffen.
Maar 's Keizers Wetten....
Hoe! wie durft daar tegen blaffen?
Die zyn onfeilbaar, en bekend gy zelver niet.
Dat al u doen, is uit onweetenheid geschied?
Doch zo men 't onderzogt, het zou hier anders daagen.
Daar staat den man, die zegt het heeft hem goude kragen
Gekost, om Karlos te vervolgen, is 't niet schoon,
Dat zelf den Regter, den vervolger diend om loon?
Daar 's Karlos Vrybrief, ga, gy zult den Raad verkonden
Dat hun door 's Keizers last, dit schrift werd toegezonden
Verdenk ons niet, myn Heer, zo hier iets is misdaan,
Wy hebben nooit gedagt de hand daar aan te slaan.
Gy hebt gedaan, ga heen; ik zal wel haast beletten,
Dat zulk een heilloos kwaad, groeid boven Regt en Wetten.
Wy zullen u bevel, vertoonen aan den Raad.
De Hemel hoede u lang, in uw verheeven staat.
| |
Zesde tooneel.
Sofia, Rudolfus, Alonso, Kaajim, Klaudia, Gerardo.
Wel jonker Kaajim, nu verand'ren de zaaken,
Heel anders als gy dagt; zo gy nu vry wilt raaken,
Bezorg het geld, en help u zelve uit de pyn.
| |
| |
Myn Heer, 't zou zeekerlyk wat onbarmhartig zyn.
Ik zal heel gaarne het eerst beloofde geeven,
Leef, en laat leeven, Heer.
Maar zo Sofi in 't leeven
Gebleeven was, zond gy dan willig afstand doen
Gy doet heel wel, de jaaren
Verbieden u om met een jonge Bruid te paaren.
Gy Heeren, 'k neem u tot getuigen, hy ontslaat
Indien ik zulk een brok moet van myn schatten miszen.
Wy zullen dit verschil in 't kort te zaamen sliszen.
Ga heen, Gerardo, roep hier uit de naaste tent
| |
Zevende tooneel.
Sofia, Klaudia, Rudolfus, Alonso, Kaajim.
Gaan maak en, al zou hier de waereld van gewagen.
Zulks is onnoding, Heer, roemrugting zyn uw dagen
| |
| |
'k Weet niet dat ik uw weerga ken.
Dit moogt gy zeggen; als gy noord wie dat ik ben.
De faam is lang gewoon door duizend kopre monden,
Don Ferdinandus, naam, de waereld te verkonden,
Die Keizer Karel, aan zyn vroomheid heeft verpligt.
Gy zult Don Ferdinand. zo siraks voor u gezigt
Veranderd zien, ik kan my langer niet verdeden,
Myn rol is uitgespeeld, dees dienst komt my verveelen,
Die ik zo lang getrouw, getoond heb aan myn Vorst,
Die 't Duische, en 't Spaansche Ryk, op zyne schouders torst.
| |
Achtste tooneel.
Sofia, Klaudia, Gerardo, Rudolfus, Alonso, Kaajim, Elviere, Orontes, Leonore, Gratia, Jeronimo, Philippus.
Daar zyn de lieden, door zyn Hoogheid hier ontboden.
Schoon veele menschen zig de naam van aarsche gooden
Toe eigenen, zy zyn, niet anders dan een mensch,
Die zig met klein zyn, kan vernoegen naar zyn wensch.
En wyl het my verveeld in grooten staat te leeven,
Zal ik, Don Karlos, aan zyn Ouders weder geeven.
Eer ik myn ampt verlaat, aan de Ouders van Sofi
Haar lang vermiste kind, en als ik Karlos zie
In vryheid, dan zal hy zyn waarde bruid ontfangen,
Ach! blus doch ons verlangen
Doorlugtig Heer, laat ons het zoet van deeze hoop
| |
| |
't Zal geschien, 'k wil de geleide knoop,
Die ik door snood bedrog, zo schandig zag verbreeken,
Weer zamen voegen, 'k zal....
Dat zulks mag waarheid zyn!
Dat zult gy daatlyk zien,
Ga heen haal Karlos hier.
Wat of hier zal geschien.
| |
Negende tooneel.
Sofia. Klaudia, Rudolfus, Alonso, Kaajim, Elviere, Orontes, Leonore, Gratia, Jeronimo, Philippus.
'k Zal u doen zien, hoe bros de Vorstelyke staaten,
Hier op der aarden zyn, die ik nu ga verlaten
Als gantsch onwaardig, slegs ter liefde van die geen,
Die my van kinsbeen heeft bemind en aangebeen.
Daar komt myn zoon, myn Heer.
| |
Tiende tooneel
Sofia, Klaudia, Rudolfus, Alonso, Kaajim, Elviere, Orontes, Leonore, Gratia, Jeronimo, Karlos, Gerardo, Philippus.
Wel Karlos 'k zie de zaken,
Geheel verandren, al die u schuldig maken,
Die ziet gy hier, hoe zal 't afloopen in het end.
'k Heb niet te zeggen Heer, myn zaak is u bekend.
| |
| |
Zy zoeken egter my met reden te overstemmen,
Wat tegenweer ik doe, voor u, het kan niet klemmen.
Heeft my het slings geval niet lang genoeg gezold,
Dat zo balstuurig met my omspringt, plaagd en hold.
Wie maakt myn boejens los, ik zal van droefheid smooren?
Wie zou dit anders doen myn lief, myn uitverkooren
Wie anders als u lief Sofi, die u bemind,
Dit gezigt maakt myn gezigt verblind.
Ben ik u zo ontmunt, hebt gy niet konne merken,
Dat een verborge min, in Ferdinand moest werken,
Zyn u de trekken van myn wezen zo ontgaan?
Heeft de Afrikaansche zon myn aanzigt bruin gebraan?
En ben ik door de tyd, veel grooter op gewaslen,
'k Dagt egter dat de min by u, my zou verrassen,
Of heeft myn staat en kleed, my zo voor u vermomd?
Spreek Karlos, spreek myn lief.
Myne oogen schemeren ik tast gelyk de blinden,
Wie dagt een krygsman in myn lief Sofi te vinden?
Een Krygsman om zyn deugd de waereld door bekend,
Kom Vader, Moeder, zie uw Dochter, kom my Broeder
Zie hier uw Zuster, dank de Hemel myn behoeder,
Die my verlost heeft van het Mahomets gebroed.
Ik voel de tekenen door 't ontroeren van myn bloed,
| |
| |
't Gaat myn begrip te boven.
Kom zie den aadelaar, dan zult gy 't vast gelooven
Die 'k op myn schouder draag, dat ik uw dochter ben.
Myn waarde zuster, weet dat ik u daar voor ken.
Myn uitverkoornekind, heb ik u weer gevonden.
Geen menschelyk vernuft kan dit geval doorgronden.
Dees onverwagte maar den Keizer zelver raakt.
Kom gaan wy, 't werd den Vorst terstond bekend gemaakt.
| |
Elfde tooneel.
Sofia, Klaudia, Karlos, Elviere, Orontes' Gerardo, Porcia, Gratia, Jeronimo, Philippus, Kaajim.
Myn lieve Karlos, spreek, wat heeft u doch bewoogen,
Ik mistrouw myne eigen oogen.
Kost gy niet merken aan myn gunst, wie dat ik was?
Ik zag in u myn lief, als in een spiegelglas,
Maar 'k dorst myne oogen dat gy 't zelf was niet vertrouwen,
Terwyl ik zag dat elk u voor een man moest houwen
Die verre in dapperheid voor and'ren munten uit.
Myn Karlos, toef niet meer omhels uw waarde Bruid.
Myn Engel, laat ik eerst een weinig noch bedaaren,
| |
| |
'k Ben in myn ziel ontsteld, door dit vreemd wedervaren
Ik Weet den Keizer schrikt, op 't wonderlyk verhaal.
Geen nood, myn Karlos, kom omhels my.
Gy zult u woord my houwen,
Ik vonnis Karlos, om zyn lief Sofy te trouwen,
Wyl ik hier Regter ben, zelf in myn eigen zaak.
Waar wil 't noch met my heen?
Of de Galy; indien de twintig duizend kroonen
Door 't Regt u opgeleid, u daar niet van verschoonen.
Och! wat heb ik gedaan, dit vrye staat my duur.
Ik dank de Hemel, nu ik u ter goeder uur
Noch alle zie gezond; myn Ouders, myn verlangen,
Laat ik vol blydschap u toch in myne armen prangen,
Myn Karlos! wat geluk heeft ons weer t'zaam gebragt.
| |
Twaalfde tooneel.
Sofia, Klaudia, Karlos, Kaajim, Elviere, Orontes, Gerardo, Leonora, Gratia, Philippus, Jeronimo, Pagi.
Myn Heer, de Keizer komt.
Hy zal verwonderd zyn my in dees' stant te ontmoeten.
| |
| |
| |
Dertiende tooneel.
Karel, Sofia, Klaudia, Gerardo, Karlos, Kaajim, Elviere, Leonora, Gratia, Philippus, Orontes, Jeronimo.
Ik kniel met eerbied aan uw Vorstelyke voeten,
'k Leg alle teekenen van grootheid, magtig Heer,
Met alle dank baarheid, eerbiedig voor u neêr
Dees' goude ringkraag, door uw goedheid my geschonken
Past my niet langer om als Veldheer meê te pronken;
Dees Ridderorder, Staf, en Degen, eer gevreest,
Zyn slegts speeltuigen van het los geval geweest.
Ik heb voor u als man myn leeven durven waagen,
Ik hoop dat ik als Vrouw, myn Keizer zal behaagen.
Als man stak ik voor u, den degen op myn zy,
Bescherm my groote Vorst, als Vrouw, want ik bely
Dat ik niet anders ben; ik heb myn bloed vergooten,
Maar voor dat klein verlies, uw groote gunst genooten
't Geluk heeft my gediend, daar 't voor my scheen te spa,
Heb ik daar door misdaan, 'k verzoek van u genâ.
'k Meen met de waapenen na dees' niet uit te regten,
Maar toonen dat ik zo wel minnen kan, als vegten.
'k Ben van myn Keizer, voor een braaf zoldaat gekeurd.
'k Vogt als een krygsman, 'k zal nu minnen op myn beurd.
'k Sta door verbaastheid, en verwondering opgetogen.
Sta op, het past u niet te knielen; 't groot vermogen
Van uwe dapperheid, schoon tegens uwen aart.
Maakt u een Keizerryk, zo groot als 't myne waard.
Waar heeft een Vrouw zig ooit aan zulk een dienst verbonden,
Ik kan geen reedenen, in 't minst, daar van doorgronden,
Wat u bewoogen heeft om zulks te doen; ik moet
Bekennen, dat ik nooit geen man zag, die zyn bloed
| |
| |
Zo min dorst agten, om het myne te bewaaren.
'k Zal met een Diadeem als Koningin uw hairen
Doen zieren, als ik u zie naar het Altaar treên
Van 't heilig huwelyk; wie is, wie is die geen
Die gy zo waardig agt? indien de hooge jaaren
My niet verboden met een jonge Bruid te paaren,
Ik maakte u Keizerin, en Spanjen zag alleen
U als haar Koningin van 't Ryk, den Troon bekleên.
Dit is myn uit verkooren,
Zo wel als ik uit een hoogad'lyk huis gebooren,
Dit zyn onze Ouders, Heer.
Op een heel and're voet verschikken. Karlos 'k maak
U Onderkonig van Valenzen; daar en boven,
Kom ik uwe Ouders staat en agtbaarheid beloven
Want hoe veel ik u geef, 'k blyf egter in uw schuld,
ô Groote krygsheldin; maar 'k tragt met ongeduld
Te hooren, wat u heeft in myne dienst gezonden,
Terwyl ik altoos aan uw' vroomheid blyf verbonden.
Zo lang myn leeven duurd, dat sweer ik by myn Staf,
Trek ik myn gunstig hart, nog oog niet van u af.
Ik dank u groote Vorst voor u geneegenheden.
Voor u lang leeven werd met yver steets gebeeden.
Geen tyd bepaald 't geluk van Spanjens Opperhoofd.
Die door zyn Wetten aan de waereld heil beloofd.
Die Mechaas halve Maan doed voor zyn glans verdwynen.
Lang moet die held're Zon het aardryk overschynen.
| |
| |
De Faam maakt eeuwig van zyn groote naam gewag.
Gezeegend zy dien dag toen Karel 't ligt eerst zag.
Geeft de degen, staf en ringkraag aan Sofia.
Aan vaar dees teekenen van eer, u opgedraagen
Tot een gedagtenis, 't zal aan u Vorst behaagen.
'k Wil dat de waereld weet, want 't baard my nooit berouw,
Dat Keizer Karel zig beschermd zag door een Vrouw.
Einde van 't vyfde en laatste Bedryf.
|
|