Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Het gestrafte bedrog. Gerrit. ô Betje; 'k heb zoo straf geleden Voor 't geen ik gistren heb gedaan; Ik hield mij toen ik opstond zieklijk, Om niet met u naar school te gaan. Terstond was moeder van gedagten Dat ik te veel gegeten had. 'k Moest vasten; ô 'k zat zoo te loeren, Toen gij uw boterham opat. 'k Had honger, maar ik dorst niet vragen, 'k Had anders ligt mij zelv' verraên, Dus leed ik honger tot den middag, En wou toen meê aan tafel gaan; Maar 'k hoorde moeder aanstonds roepen; (Bedenk eens hoe benaauwd ik keek) ‘Neen Gerritje; blijf nog wat leggen! Mijn kind, uw maag is van zijn streek. Gij moet den gantschen dag nu vasten.’ Hier mede was 't nog niet gedaan; Zoo ras de Thee wierd ingeschonken Kwam zij met medicijnen aan. [pagina 149] [p. 149] ô! Dagt ik, ô! nu moet ik sterven. Wat dwaasheid overkwam mij toch, Dat ik mij zelven ziek dorst veinzen! Dit zijn de vrugten van 't bedrog. Ik schreijde, maar het kon niets baten; Ik bad, het hielp mij even min. ‘'t Is tot uw best mijn kind; riep moeder, Neem spoedig toch dit poeder in.’ Ik moest. - Dus heb ik straf geleden Voor 't geen ik dwaaslijk heb misdaan. 'k Wil, eer ik mij weer ziek wil houden, Liefst honderdmaal naar school toegaan, 't Is eens, maar 't zal niet weêr gebeuren. Betje. Hoe! hebt ge dan daar meê gespot? Maar Gerrit; durft ge zoo te liegen! Gij tergt hier door de wraak van God, Had die, tot straf van dit uw veinzen, U eens op 't ziekbed neergeleid, [pagina 150] [p. 150] Hoe zoudt gij om genezing smeken! Hoe siddren voor eene eeuwigheid. Houd toch altoos in uw gedagten, Dat gij, van 't geen door u geschiedt Eens rekenschap zult moeten geven Aan GOD die al uw handel ziet. Vorige Volgende