Nieuwe proeve van klijne gedichten voor kinderen(1778)–Pieter 't Hoen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Het zwijgen. Hoor Wimpje; wat mij van dees morgen Bejegende; 't verdriet, Dat ik toen leed, zal mij doen zorgen, Dat zulks niet weêr geschiedt. Ik hoorde mijnen vader spreken Met Jan, die bij hem stond, En wijl ik me in 't gesprek wou steken, Sloot hij me gauw den mond. Hoe, zei hij, hoe! wat moet ik horen! Gij durft dan, stoute gast; Uw' vader in zijn spreken stooren, Het welk geen kinders past. Gij moet mijne agting nimmer krenken; Gehoorzaam mijnen wil. Een kind moet horen, zien en denken, En zwijgen echter stil. Vorige Volgende