geen grenzen. ‘Moe, o, wat heerlijk!’ had Ali uitgeroepen, we blijven bij elkaar.’
‘Ja,’ had Mevrouw lachend geantwoord, ‘het Vroolijke Klaverblaadje, nu zal je je wel niet zoo eenzaam daar voelen, kindje. Jullie kunt veel over huis praten.’
‘Maar u, Papa en de jongens blijven toch hier, zoo ver van mij af,’ pruilde Ali.
‘Kom, kom, er zijn vacantie's ook,’ had Moe getroost.
De morgen van vertrek brak aan. Onze Ali had maar weinig geslapen dien nacht. Telkens dacht ze aan den morgen, dat ze voor het eerst naar school moest. Wat een kleine puk was ze toen geweest; tranen met tuiten had ze gehuild. Maar wat was die eerste schoolgang haar meegevallen. Dadelijk was ze goede maatjes met Greet geworden. Jo en Catrien waren er ook bijgekomen. Wat een pret hadden ze met elkaar gehad.
Janneman, de arme jongen, kreeg telkens tranen in de oogen, als hij aan de aanstaande scheiding van zijn vriendinnetje dacht. Toch hield Ali zich goed. - Ze zei met een dapper stemmetje Pa, Moe en de broers goeden dag. Allen gaven ze een cadeautje mee, zelfs de dienstmeisjes kwamen met een verrassing voor den dag.
Op de kostschool vonden de meisjes het prettig. Met haar medeleerlingen konden ze 't goed vinden. Toch waren allen dolblij, als de vacantie aanbrak. Dan zagen ze allen en alles weer. Dat zij in de vacantietijden veel aan de broers en Janneman te vertellen hadden, behoef ik den kinderen die dit verhaal lezen, zeker niet te zeggen.
Willem en Jan, de broers, waren groot geworden. ‘Echte heeren,’ vond Ali, toen ze voor het eerst met vacantie thuiskwam.
En niemand zou in Janneman, als hij met zijn vioolkist onder