Aan de vaders en de moeders
Hoe ik er toe kwam deze gedichtjes te schrijven, heb ik verderop verteld. Nu het eenmaal is gebeurd, moet ik er nog iets bij zeggen. Dit. De kinderen, die al leerden lezen, kunnen deze liedjes zelf lezen. Er is echter geen bezwaar ze aan de kleineren voor te lezen. Maar één ding. Ze willen graag góed worden voorgelezen. Al staan ze er af en toe eigenwijs bij, met soms één of twee woorden op een regel, soms een heleboel. Als u begrijpt waarom dat gebeurd is, dan begrijpen wij elkaar een beetje.
Nog iets. Er staat hier en daar een ‘vreemd’ woord. Waarom niet? Waarom zou een kind niet mogen weten wat Sèvres betekent, of wat Trakhener hengsten zijn, of wat een spinet is?
Tenslotte zou ik kunnen zeggen, dat het proza aan het slot van Warm met een vaartje gelezen dient te worden, ik zou de aandacht kunnen vestigen op de vicieuze cirkel in Verhaaltje, ik zou kunnen verzoeken in Het Vuiltje niet meer te zien, dan ik er zelf in zie, en ik zou nog tal van gebruiksaanwijzingen meer kunnen geven, maar dan zou deze inleiding zo lang worden. En ik houd net zo min van lange inleidingen als van aardbeien met spek.