Een Prijs ende Lof van Seecker Rijm-GedichtGa naar voetnoot(1),
van Iuffrouw Iohanna Hobius, jonghste Doch- ter, VVijlen Heer Burgemeester Hobius.
5[regelnummer]
Van yder werdt ghy noch ghe-eert
Parnassi-Bergh, daer Phoebus in
Met nege Nymphjens woont, en loont
15[regelnummer]
Nu min, nu meer, recht-matigh kroont.
Die u geest gaf en 's levens Ader?
Wat wonder ist, dat uwe stroom
20[regelnummer]
Zoo vruchtbaer is van hooge driften,
Gelijckt niet Vrou, jae Manne schriften.
25[regelnummer]
In machtigh Hollant, mach voor seker
A.D.H.Ga naar voetnoot(28)
Eynde.
|
-
voetnoot(1)
-
seecker Rijm-Gedicht Het is niet duidelijk dat dit een lofdicht is op Het lof der Vrouwen,
het kan evengoed zijn geschreven op een ander gedicht van Johanna Hobius. In aanmerking
genomen dat De Huybert, de schrijver van dit gedicht, zeer waarschijnlijk ver vòòr 1643 is
gestorven, is het ook zeer goed mogelijk dat De Huybert Het lof der Vrouwen nooit onder
ogen heeft gehad. Een ander gedicht dat mogelijk vroeger is geschreven is Op het vertreck
van Margrieta Fainius naar Leyden.
-
voetnoot(4)
-
oogh: gezichtsvermogen; ook: het ‘wezen’ van de mens
-
voetnoot(4)
-
vyer: vuur; ook: aanduiding voor een infectieziekte: koud- of miltvuur
-
voetnoot(4)
-
Al is ... vyer verseert: Al is het licht uit uw ogen verdwenen door het koudvuur
-
voetnoot(4)
-
Al is ... vyer verseert: De beste interpretatie van deze zin lijkt de volgende: ook al is uw
gezichtsvermogen door het koudvuur verdwenen. Deze interpretatie heeft een aantal
consequenties: 1. Dit lofdicht is geschreven nog voor het overlijden van Johanna; dit is
overigens in overeenstemming met het vermoedelijke sterfjaar van A.D.H. (Anthonis de
Huybert): ná 1636, maar ver vòòr 1643; 2. Johanna Hobius is het laatste deel van haar leven
blind geweest, zeker vòòr het overlijden van De Huybert; dit zou kunnen verklaren waarom
Johanna haar (onder)trouwakte in 1641 niet zelf heeft getekend (GAA 1641.).
-
voetnoot(6)
-
't recht Oogen licht: de scherpe blik, wijsheid, intelligentie; ook een woordspeling met
‘ogen’ en ‘licht’
-
voetnoot(8)
-
groot verstant: Jacob Hobius, de vader van Johanna.
-
voetnoot(9)
-
vaderlandt: De geboortestreek van Johanna Hobius: het eiland Schouwen in Zeeland.
-
voetnoot(10)
-
rymen en rijmers: De dichtwerken en dichters van Schouwen en in het bijzonder
Brouwershaven: Jacob Cats en Jacob Hobius. Toch moet hier ook niet voorbij worden gegaan
aan het feit dat Antonis de Huybert, de schrijver van dit gedicht, zelf ook van Schouwen
(Zierikzee) komt.
-
voetnoot(23)
-
Arent: Let op de woordspeling met Arnoud (van Beyeren), de echtgenoot van Johanna.
Hoewel moet worden betwijfeld of Arnoud en Johanna elkaar al kenden tijde van het ontstaan
van dit lofdicht.
-
voetnoot(28)
-
A.D.H.: Antonis de Huybert, geboren omstreeks 1590 in
Zierikzee en gestorven ná 1636 in Leiden, waar hij ook rechten
gestudeerd had vanaf 1607 tot ongeveer 1609. Hij werkte als advocaat in Zierikzee en
woonde vanaf 1620 in Amsterdam. Daar verkeerde hij in het gezelschap van
onder anderen Anna Roemer Visscher, P.C. Hooft,
Laurens Reael en Joost van den Vondel. De Huybert
publiceerde in 1624 een psalmvertaling en heeft hoogstwaarschijnlijk nog meer gedichten
geschreven, maar die zijn niet overgeleverd. Zijn dochter, Charlotte de
Huybert, heeft ook werk gepubliceerd. Van haar is onder andere het lofdicht op Van
Beverwijcks Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts bekend. Ná 1636
zijn er geen gegevens meer bekend van Antonis de Huybert, waardoor men aanneemt dat hij
niet lang na die tijd is gestorven. Dat geeft reden om aan te nemen dat hij dit lofdicht niet na
het overlijden van Johanna Hobius (ná 1641) heeft geschreven. Van der Aa
1969, dl. 3, pp. 460-461; Frederiks/Van den Branden 1891,
381; Smits-Veldt 1994, p. 33
|