| |
| |
| |
Iets nieuws onder de zon:
De transportrevolutie
Het liep tegen het einde van de vorige eeuw.
De Franse invloed in Marokko breidde zich geleidelijk uit. Een oud land, waar het Westen al duizenden jaren betrekkingen mee onderhield. De kust was bekend terrein; maar waar het Atlasgebergte de grens van de Saharawoestijn vormt, daar lag nog onbetreden gebied. Steil rees het uit de zandmassa op: een bronzen kolos in de gloeiende zon en de doodse stilte. Het uitgebleekte gebeente van de aarde, als een reusachtige mastodont uit de oertijd. De plaats waar naar de mening der ouden Atlas de wereldbol schraagde en waar geen mens ooit een schrede had gezet.
Naar dat gebied werd een Franse colonne gezonden om het te verkennen en in kaart te brengen. Vijandig, onherbergzaam land; een woestijn van zand en steen, die zinderde in de onbarmhartige zon. Vermoedelijk zouden luitenant Morand en zijn soldaten op hun schreden zijn teruggekeerd, wanneer zij niet werden gedreven door de hartstocht en de ambitie om land te betreden waar nog geen voetstap lag. Eerzucht dreef hen voort: als zij gindse steile zuidelijke bergkam zouden bereiken, dan zouden zij schrijven in het boek der geschiedenis. Zo worstelden zij verbeten verder en dorst noch uitputting kon hen weerhouden zich tegen de steenharde hoogten op te werken. Hun wil zegevierde: zij bereikten de top. Daar aangekomen bemerkte de luitenant een vooruitspringende gladde rotswand en met rechtmatige trots beval hij er de naam en het nummer van zijn regiment in te beitelen. Mensenogen zouden het vermoedelijk nooit lezen, maar de zon en de hemel zouden weten dat het regiment van Morand hier het eerste was geweest.
Een onderofficier werd met de uitvoering van het plan belast.
| |
| |
Hij klom omhoog, maar keerde na korte tijd terug. Geheel verbluft vroeg hij zijn luitenant hem te volgen. Zij gingen tezamen op weg en daar lazen zij op de rots, gebeiteld in grote duidelijke Romeinse letters:
III. LEGIO . VICTRIX . GLORIOSA
Zij stonden stil, zwegen en salueerden.
Het verhaal van deze heroïsche tocht maakt nu geen indruk meer: enkele helikopters, een kortegolfzender, proviand en vers water per parachute, en de prestaties - beide - zijn in een handomdraai geëvenaard; er is niet veel opmerkelijks meer aan met onze moderne hulpmiddelen. Maar wèl opmerkelijk is, dat tussen deze beide volkomen gelijke tochten, met vrijwel gelijke uitrusting, met gelijke inspanning, met gelijk tempo, twintig eeuwen zijn verlopen en dat toen - plotseling, in razend tempo - het ene hulpmiddel na het andere ter beschikking kwam om deze prestatie, die twintig eeuwen lang heroïsch was, te vereenvoudigen.
Het bijzondere is dat de wereld twintig geregistreerde eeuwen en vele daarvoor, in precies hetzelfde tempo heeft geleefd. Eeuwen waarin mensen en goederen en berichten met precies dezelfde snelheid over de aarde werden verplaatst. Plotseling werd dat schijnbaar voor eeuwig vastgestelde tempo, in nauwelijks honderd jaar, tot het tien-, het honderd-, ja soms zelfs tot het duizendvoudige opgejaagd.
Het moet in die vervlogen eeuwen hebben geleken of een onveranderlijke snelheid deel en doel der schepping was. Een vaste gegeven grootheid, onveranderlijk als de snelheid waarmee sterren, zon en maan zich langs de hemel bewogen. Predikers en kooplieden, bedelaars en koningen, legers met hun tros, armen en rijken, de snelheid is vrijwel gelijk. Of zij reizen met de bedelnap, met Gods woord, met mirre, goud of graan, het tempo is hetzelfde. Te voet, of op ruggen van ezels, kamelen en paarden, nooit gaat het reizen sneller dan mensen, of hun dieren, kunnen lopen.
Er zijn wel enkele uitzonderingen: te water gaat het sneller - als stroom en getij en wind gunstig zijn, maar als de wegen slecht zijn of het klimaat onvriendelijk, dan zakt zelfs het dage-
| |
| |
lijkse gemiddelde en is het niet eens meer mogelijk enige uren per dag ten minste zo snel te reizen als mens of dier kunnen gaan. Boodschappers zijn er op getraind zich snel te verplaatsen en Kuschi de hardloper, die boodschappen brengt naar koning David (Samuel II, 18, 19-31) zal er wel duchtig de pas in hebben kunnen zetten; maar de oudheid minachtte cijfers en de bijbel vermeldt de snelheid van Kuschi niet. Ook te paard is het altijd wel mogelijk geweest om iets sneller te reizen dan normaal. Certo de Oude reisde in vijf dagen van Hydrunt naar Rome, een afstand van tachtig mijl en Mithridates legde wel eens 22 mijl per dag af. Van Hannibal is bekend dat hij te paard in twee dagen en twee nachten 48 mijl aflegde. Maar reizen, normale reizen, bleven lange avonturen. Graaf Willem IV van Holland, Zeeland en Henegouwen trok te paard naar het Heilige Land en terug. Hij vertrok op 8 augustus 1343 en reisde blijkbaar snel, want hij was voor die tijd vrij spoedig terug: op 8 april 1344.
Het denkbeeld om langs goede wegen en op vaste plaatsen paarden te stationeren en, met behulp van organisatie, in ieder geval zo lang mogelijk de maximumsnelheid te handhaven is al heel oud. Cyrus voerde wisselplaatsen in Perzië in en de Romeinen vervolmaakten dat systeem: het Forum in Rome was ook het middelpunt van een net van posthuizen, de mutationes, die vijf à zes mijl van elkaar lagen. Goede wegen konden de snelheid weliswaar niet verhogen, maar zij konden die wel op het hoogst bereikbare maximum per dag houden. De politieke en militaire macht van Rome steunde op zijn goede wegenstelsel, waarlangs de Romeinse legers zich snel konden verplaatsen, sneller zelfs dan de legers van de zeventiende en achttiende eeuw, die in vier of vijf evenwijdige colonnes door het terrein marcheerden, voorafgegaan door pioniers voor het maken van ouvertures. Maar de snelheden van de legers van Napoleon verschilden weer niet veel van die van de legers van Rome en Alexander de Grote en bedroegen ongeveer 25 kilometer per dag. Lodewijk XIV bracht het maar tot 15 kilometer per dag en Karel de Grote legde met een volledig uitgerust leger niet meer dan 10 kilometer per dag af. Sneller waren de lichte troepen, en beroemd en gevreesd om hun snelheid waren de
| |
| |
oosterse ruiterlegers, die door hun onverwachte snelheden verrassende manoeuvres konden uitvoeren, maar als zij reisden met hun tros van vrouwen, knechten en tenten, dan daalde ook hun snelheid aanmerkelijk.
Het vervoer van berichten gehoorzaamde altijd aan andere en snellere wetten. Het was nooit geheel gebonden aan de snelheid van boodschappers; zelfs de primitiefste volken wisten, dat men eenvoudige mededelingen snel kon doen reizen door gebruik te maken van de snelheid van het geluid en het licht. Met tom-tom, met vuur- en rooksignalen, met semaforen en met vlaggeseinen is het steeds mogelijk geweest verrassend snel nieuws te verspreiden - onder gunstige weersomstandigheden. Verrassend snel in vergelijking met de maximumsnelheid van het vervoer van mensen en goederen, maar tenslotte toch ook met een vrij laag plafond, dat evenmin wijziging scheen toe te laten.
Eeuwenoud het ijzeren tempo, maar eeuwenoud ook de lust om met automaten die ijzeren snelheid te vergroten. Heron van Alexandrië construeerde daarvoor de aeolifile en trachtte van de wind gebruik te maken en naar hetzelfde principe bouwde Simon Stevin in 1600 een zeilwagen waarmee hij in twee uur van Scheveningen naar Petten reed.
Al deze pogingen de ijzeren snelheidsmaxima te doorbreken zijn vruchteloos gebleven.
Het zou duren tot de uitvinding van de stoommachine voor de mensheid het tempo kon gaan verhogen, maar toen maakte dat ook een fenomenale sprong. In de eerste helft van de negentiende eeuw begon men stoomkracht aan te wenden om voertuigen te bewegen. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd de explosiemotor ontwikkeld en behielden de berichten hun oude voorsprong door de invoering van de telegrafie. Toch waren de snelheden van de negentiende eeuw nog maar nauwelijks van betekenis vergeleken bij de snelheden die de twintigste eeuw mogelijk zou maken. In die eeuw werd de explosiemotor eerst vervolmaakt, maar voor vliegtuigen vervangen door de turboprop, en straalmotoren, waarmee tenslotte de geluidsbarrière kon worden doorbroken. Middelerwijl werd de explosiemotor zoveel eenvoudiger en betrouwbaarder gemaakt, dat
| |
| |
hij op fietsen, scooters, auto's en schepen steeds hogere snelheden mogelijk maakte en werd door verbetering van het wegenstelsel en de vervolmaking van de systemen om brandstof mee te nemen en aan te vullen, de grondslag gelegd voor het razende, moderne verkeer van deze tijd.
In diezelfde periode is het transport van berichten wederom niet minder revolutionair veranderd; daarvoor gelden tijd en afstand praktisch in het geheel niet meer. Nieuws is per radio en televisie vrijwel te zelfder tijd op de hele aarde bekend.
Deze versnelling van het transport is zó hevig geweest dat het woord ‘revolutie’ niet overdreven is en deze transportrevolutie heeft het leven der mensen zo ingrijpend veranderd, dat afzonderlijke behandeling en bestudering van dit verschijnsel gewettigd schijnt. Temeer omdat het bij die versnelling van het vervoer van mensen, goederen en berichten, in al zijn vormen, en bij de groei van het transporteerbare volume, niet is gebleven.
Er gingen nog andere versnellingen mee gepaard, want een essentieel kenmerk van vele nieuwe ontdekkingen, werkwijzen en stoffen is, dat zij alle een versnelling van handelingen, een tijdsbekorting bewerkstelligen. Die versnelling is niet alleen kenmerkend, ze duidt dikwijls aan waar iets gemeenschappelijk en principieel nieuws van die ontwikkelingen in zit.
Wil men ze op één noemer brengen, dan dient zich ook die versnellende eigenschap aan en zou men ze ook onderdeel kunnen noemen van dat fenomeen der versnelling dat onze tijd markeert en behoren ze ook tot die transportrevolutie, waarmee dan wordt aangeduid de revolutionaire versnelling van het vervoer van mensen, goederen en berichten in engere zin, die versnelling van het levenstempo, en in algemene zin het geheel van veranderingen dat die versnelling teweegbrengt.
Zij is aangevangen in het begin van de negentiende eeuw en is nog niet afgesloten. Zij markeert het begin van de moderne tijd en als men ze als uitgangspunt voor een bezichtiging van onze tijd gebruikt, wordt menig verschijnsel begrijpelijker en menig inzicht verdiept en schijnt het geboden ons op nog menige consequentie van die versnelling voor te bereiden.
Ze is misschien wel het belangrijkste fenomeen van onze tijd.
| |
| |
Van meer betekenis, vermoedelijk, dan vele andere fenomenen, die wij voor onze tijd kenmerkend achten. Zelfs kenmerkender misschien dan de uitvinding van de kernsplitsing, of de dreiging van het communisme en de schepping van de welvaartsstaat met de sociale zekerheid voor alle burgers. Al die verschijnselen houden wij voor kenmerkend omdat wij - als alle generaties vóór ons - de gevaren, de onrust, de onzekerheid en de betekenis van onze eigen tijd overschatten.
Het is gebruik om alleen het verleden te romantiseren en te idealiseren. Nooit het heden, en nooit de toekomst. Het verleden lijkt altijd vredig, rustig en harmonisch. In vroeger jaren, in vroeger eeuwen, toen wisten de mensen nog wat leven was . . . de mythe van de goede oude tijd. Wie er over wil dwepen ontkent altijd eerst met nadruk een ‘laudator temporis acti’ te zijn en mijmert dan bekoord over vervlogen tijden toen het leven behaaglijker, de vrouwen deugdzamer, de kinderen gehoorzamer, het geld waardevaster, de wijn goedkoper en de arbeiders tevredener waren en kunst en cultuur bloeiden.
Het is een aanlokkelijke stelling, maar zij geeft al te denken omdat zij van alle tijden is. Welke verrukkelijke periode men ook schildert, steeds zullen er ook in die tijd verzuchtingen zijn geslaakt over het betere en aangenamere verleden. De oorzaak van die ‘oude tijd’-verheerlijking is niet moeilijk op te sporen. De mensen herinneren zich ongaarne tegenspoed, ongemak en ontbering. Van het verleden blijft de herinnering aan het goede, en ook wat concreet blijft staan, is goed, omdat het van deugdelijk materiaal is of verzorging waard. Fraaie schilderijen worden gerestaureerd, middelmatige worden overgeschilderd of vergaan tot stof; goede muziek wordt uitgevoerd, middelmatige vergeelt in kelders en op zolders; waardevolle boeken worden herdrukt, van middelmatige maakt men bonbonnières; fraaie bouwwerken worden gekoesterd, middelmatige worden afgebroken om plaats te maken voor verkeerswegen. Wat blijft leven en blijft bestaan is - een gedeelte van - het schoonste en waardevolste van het verleden. Wat in dat verleden middelmatig, lelijk of afgrijselijk was, wordt vergeten, verpulverd en verstoft, zonder een spoor van herinnering achter te laten.
Het heden echter is een open boek, waarin men alle kwalen
| |
| |
en nadelen kan lezen en waarin vooral heden ten dage duizenden verschijnselen worden geregistreerd, geteld en onderzocht met technische hulpmiddelen en methoden, die men vroeger niet eens kende. Het wil nog niet eens zeggen, dat die kwalen en die verschijnselen nieuw zijn. Zij kunnen in omvang en betekenis niet meer worden vergeleken met het verleden, omdat het verleden minder registreerde en minder statistieken, enquêtes, beschrijvingen en rapporten - in ieder geval andere - kende dan wij nu. Gelijk ook de toekomst wel weer van ons zal zeggen.
Onze tijd zal daar tegenover willen stellen, dat dit alles in zekere mate waar kan zijn, maar dat geen epoche voor ons enkele indrukwekkende en benauwende fenomenen van de twintigste eeuw heeft gekend. Problemen bijvoorbeeld, die zijn ontstaan na de ontdekking van het procédé der kernsplitsing, door de groei van het communisme en de invoering van de sociale clausule.
Laten wij de vraag terzijde of het misschien niet zo is, dat wij tegenwoordig ook de beroeringen in de menselijke ziel gedetailleerder en op grotere schaal analyseren dan onze voorouders en veel psychische problemen aan het licht brengen die vroeger als zodanig niet werden herkend, maar zeker is, dat die verschijnselen zelf toch bepaald minder nieuw zijn dan wij in onze hoogmoed denken.
De angst voor de destructieve werking van de kernsplitsing bijvoorbeeld, verschilt in niets van de angst voor de ondergang der wereld die onze voorouders herhaaldelijk bij de keel heeft gegrepen. Er is nauwelijks een tijd denkbaar, waarin niet op de een of andere plaats is geprofeteerd dat het met de wereld ten einde liep en dat zij ten onder zou gaan, en altijd zijn er mensen geweest die dat hebben geloofd, omdat zij het wilden geloven. Wat maakt het voor verschil, dat nu een scholier kan aantonen hoe dat met kernsplitsing mogelijk is en dat de ondergang niet door boze geesten of straffende hand behoeft te geschieden? Van belang is of men er aan heeft geloofd en dat heeft men gedaan. Of men het vroeger méér deed en er heviger door was verontrust dan nu, dat is niet uit te maken door de resultaten van onderzoekingen naar de publieke opinie te vergelijken. Het
| |
| |
is jammer, want de twintigste eeuw gelooft in cijfers en met een Gallup-poll uit de veertiende eeuw zou men gemakkelijker kunnen bewijzen dat de vrees van onze eeuw niet nieuw is.
Nu moet het blijven bij een veronderstelling.
Zeker is dat angst voor machtige vijanden in het geheel niet nieuw is. Er zijn tijden geweest waarin de wereld bevreesd was voor de komst van Djengis Khan, voor Turken of Fransen of Duitsers. Niet minder bevreesd dan nu voor communistische Russen. Misschien niet meer, maar waarom minder? De dreiging was niet minder reëel.
De geschiedenis der mensheid is ook de geschiedenis van menselijke hoop en angst. Voor iedere twintigste-eeuwse angst is er een uit vroegere eeuwen verdwenen. Nog in de zeventiende eeuw dankte men met een speciale godsdienstoefening voor de behouden thuiskomst van een reiziger uit Rome en vanzelfsprekend: ziekten, epidemieën, honger, rovers, oorlog, alle mogelijke onheilen bedreigden hem en het is nog niet eens zo lang geleden, dat iedere zeereis een hachelijk avontuur was.
Het is niet anders met die grootscheeps opgezette organisatie van sociale zekerheid. Een indrukwekkend schouwspel: om haar omvang. Voor miljoenen worden voorzieningen getroffen. Nieuwe rechten en aanspraken worden zorgvuldig vastgelegd. Voor alle eeuwigheid schijnen ze te worden beveiligd tegen onheil en ongemak. Het is waar: zeker is in díe omvang nooit tevoren een poging gedaan om de onzekerheden van het leven uit te bannen. Maar het is ook waar, dat het principe niet nieuw is en dat de zekerheid geen millimeter of gram groter is dan die in vroeger tijden aan kleinere groepen werd gegeven. Juist die omvangrijke literatuur over de twintigste-eeuwse angst bewijst het: de sociale zekerheid heeft de angst zeker niet verminderd. Wij hebben zelfs moeite om de sociale psychologen uit de twintigste eeuw te bewijzen, dat er vroeger óók angsten waren. Curieus eigenlijk: in een tijd waarin de westerse wereld volhoudt, dat er nimmer zoveel is gedaan om de massa te beschermen tegen werkloosheid, tegen ziekte en tegen armoede, zijn de publikaties over schuldgevoelens en angst het omvangrijkst.
| |
| |
Trouwens: niet alleen het principe is oud, ook twee schijnbaar moderne consequenties. Altijd, en ook nu, zijn de voorrechten gegeven aan een groep die horizontaal en verticaal afgegrensd is. Om in onze tijd tot de verzorgden te behoren, moet men wonen in het gebied van een ‘welfare-state’. Buiten haar territoir laat zij ieder over aan ontbering en ellende. Zelfs binnen het gebied van die welfare-state moet men behoren tot de aangeslotenen. Men moet aan criteria voldoen, men moet altijd ergens op een lijst staan, men moet in een categorie vallen. Als dat niet het geval is, dan spijt het de welfare-state, maar dan is zij machteloos. Zij begrenst niet uit domheid of wreedheid, maar uit organisatorische noodzaak. Al begrenzende onderscheidt zij zich niet meer van historische verzorgingsgroepen. Is zij niet principieel anders dan de historische organisaties, waarin de eenling sociale zekerheid zocht: de kloosterorde, het hof van de vorst, het huurlingenregiment, het gilde, de beambtenstand. En zij heeft met die historische organisaties nog een gemeenzame trek: door haar uniforme regelingen en haar vele voorschriften eist zij een deel van de individuele vrijheid op en vraagt zij als offer - niet principieel, niet uit wreedheid of uit onverschilligheid, maar uit organisatorische noodzaak - een stuk persoonlijkheid.
Waar is het verschil met vroeger? Men is niet meer afhankelijk van de luim van een vorst, maar van de wijze waarop een kleine ambtenaar een onbelangrijke paragraaf interpreteert.
Er is niet zoveel nieuws onder de zon. Tenzij men nieuw vindt, dat iets op grote schaal geschiedt of meerderen ten goede komt. Als men speurt naar het essentieel nieuwe, dan valt wel die verschrikkelijke versnelling op. Men ontneemt door de relativering van vele moderne verschijnselen hun niet hun betekenis; zij blijven gewichtig - maar ook in beginsel verschillen zij weinig met die van vroeger. Als men alle veranderingen tezamen neemt - en het zijn er niet weinig - dan valt echter op dat het merendeel een gemeenschappelijk kenmerk heeft: een procédé wordt zo vereenvoudigd en gemechaniseerd dat het zich sneller voltrekt, en daarbij meerderen ten goede komt. Er is in principe géén verschil tussen houtskool en broodrooster, tussen spit en
| |
| |
gasfornuis, tussen koetsje en taxi. Alle genoeglijkheden, die de moderne uitvindingen bieden, zijn al eeuwenlang het bezit van een kleine selecte groep geweest; de rijke Romeinen kregen hun pauwetongetjes al op ijs opgediend. Sterker nog: vele van de modernste ontdekkingen onderscheiden zich niet van eeuwenoud, maar onbegrepen, bezit der mensen. Penicilline kenden de Afrikaanse toverdokters al lang, al wisten zij niet dat zij hun maskers, hun totems, hun beschilderingen en hun wilde dansen en wat er verder bij hun ritueel te pas kwam, rustig konden weglaten, omdat de genezende werking van hun behandeling alleen uitging van de gekauwde, maar beschimmelde varens, die zij op infecties legden. Principieel is er geen verschil tussen Grieks vuur, kruit, trotyl en de A- en H-bom.
De meeste moderne uitvindingen en constructies echter hebben tezamen als kenmerk dat zij een proces versnellen. Of zij betrekking hebben op ontdekkingen in de chemie, in de natuurwetenschappen of - vooral - in de techniek.
De transportrevolutie is een gevolg en een onderdeel van de technische ontwikkeling van onze tijd en van de negentiende eeuw en zij sluit aan, en is de logische volgende fase van de Industriële Revolutie. Zij verdient, evenals de Industriële Revolutie, afzonderlijke benaming, omdat zij evenals de Industriële Revolutie een gesloten geheel van ontwikkelingen omgrenst en omdat die gesloten ontwikkelingen diep insnijdende gevolgen hebben gehad voor alle mensen en hun samenlevingen en de verhoudingen van mensen onder elkaar en samenlevingen onder elkaar. Een menigte nieuwe verschijnselen wordt verklaarbaar, wanneer men ze ziet als het gevolg van die transportrevolutie, die - als de Industriële Revolutie - is veroorzaakt door de uitvinding van de stoommachine door James Watt in 1760. Zijn meest enthousiaste tijdgenoten zullen wel nauwelijks hebben vermoed, dat hun meest fantastische verwachtingen van die uitvinding nog verre zouden worden overtroffen. Dat zij de gehele wereld zou veranderen en tenslotte een complex van gebeurtenissen zou veroorzaken, dat als transportrevolutie nogmaals mensen en dingen een ander gezicht zou geven, want er is nauwelijks één menselijke bedrijvigheid meer te vinden, die van die moderne transporttechniek géén gebruik heeft gemaakt
| |
| |
en lang niet alleen het vervoer van mensen, goederen en berichten is er door veranderd. Voor het bouwrijp maken van terreinen en wildernissen zijn draglines en bulldozers geconstrueerd; zij transporteren bomen, ruïnes, heuvels, oneffenheden, zodat de moderne wegenbouwapparaten - gebaseerd op het principe de bouwstoffen voor wegen snel te transporteren - aan het werk kunnen worden gezet.
Kranen transporteren onderdelen van huizen die als blokkendozen in elkaar worden gezet. Het huis zelf is vol van moderne transportmiddelen: liften, vuilafvoerkokers, telefoons, die goederen en mensen en afval ook in het huis transporteren naar de bestemde plaats. Bedrijven maken gebruik van speciale deskundige adviseurs, die zich hebben gespecialiseerd in het ‘intern transport’ en die grote versnellingen van het produktieproces mogelijk maken omdat zij grondstoffen, halffabrikaten en eindprodukten zo snel door de ondernemingen verplaatsen, dat een optimale benutting der arbeidskracht mogelijk wordt. Produktie aan de lopende band of met het bundle-systeem is alleen mogelijk door de vindingen van de transportrevolutie, banden zonder einde en heftrucks.
In die snelle wereld is aan de snelheid van het bericht ieder maximum ontnomen. Nieuws is vrijwel overal tezelfder tijd bekend, maar het is ook mogelijk in enkele dagen de fotokopie van een tekst uit een zeldzaam boek uit een bibliotheek in Californië, die per vliegtuig wordt vervoerd, in iedere Europese hoofdstad te raadplegen. Taalverschil vormt geen probleem meer. Op de grote internationale bijeenkomsten worden toespraken tijdens het uitspreken vertaald en kan men dezelfde spreker in drie of vier talen beluisteren; zo is het transport van de ene taal in de andere versneld. De lange weg in stoffige rommelige archieven is bekort: duizenden kubieke meters documenten worden op microfilms gebracht en kunnen geconsulteerd worden in een fractie van de tijd die daar vroeger voor nodig was.
Ziekteprocessen, groeiprocessen, tellen, rekenen en meten, kookprocessen, rijpingsprocessen, droogprocessen, alle zijn ze versneld; overal is het transport van de ene plaats naar de andere en van de ene toestand in de andere, bekort in tijd.
| |
| |
Zulk een radicale versnelling van alle handelingen en processen - alleen de omwentelingssnelheid van de aarde en de wijzers van de klok hebben niet gehoorzaamd - moest het leven der mensen wel grondig veranderen en het is vermoedelijk géén overschatting van de betekenis van eigentijdse gebeurtenissen te concluderen, dat de mensheid nimmer tevoren haar leven zo grondig heeft moeten wijzigen.
Vóór de transportrevolutie bewogen de mensen zich maar zelden van de plaats. Zij maakten één of twee keer in hun leven een grote reis en zij leefden met een kleine kring en ontvingen weinig mededelingen. Zij leefden met duurzame voorwerpen. Meubels, glaswerk, zilver, tin, kleren en lijnwaad konden het generaties lang volhouden. Een voorsprong in bezit of kennis plaatste de gelukkige vrijwel duurzaam in een bevoorrechte positie. Voor alle beslissingen kon men, en moest men, zich tijd gunnen. Niemand werd per telegram of telefoon tot een besluit gedwongen. Geen radiobericht deed ooit het wereldbeeld wankelen. In de kleine wereld waar men in leefde verzamelde men zoveel mogelijk herinneringen, fraaie voorwerpen en middelen ter verstrooiing. Tot bezinning en overdenking werd men uit verveling wel gedwongen. Men leefde met de seizoenen, met het klimaat van de seizoenen, het ooft van de seizoenen en de keuken van de seizoenen. Merendeels diep geworteld in stad of wijk en beroep of ambacht waar men zich lang, zorgvuldig en bedachtzaam op had voorbereid.
In betrekkelijk korte tijd is dat allemaal anders geworden. Van dat rustige, behaaglijke leven met zijn bedaarde tempo is niet veel meer overgebleven en al kan men twisten over de vraag welke vernieuwing de gewichtigste is geweest: dat de verandering zich manifesteert als een versnelling van bijkans alle handelingen zal moeilijk weersproken kunnen worden en dat betekent, dat de mensen van de moderne tijd hun leeftrant, hun dagindeling, hun levensschema's en hun levenswandel niet meer konden modelleren naar die van hun voorouders en vrij onverhoeds in een samenleving kwamen te wonen die naar een nieuwe orde moest zoeken.
De versnelling manifesteerde zich het eerst bij het vervoer van
| |
| |
mensen, goederen en berichten in engere zin en dat heeft een hele omwenteling in de levensstijl teweeggebracht. Het vertrouwde en bekende deel van de wereld werd groter. Men sprak meer mensen en men zag meer vreemde steden en landen. En men ontving meer bezoekers. Maar bij die versnelling alléén is het niet gebleven: men kreeg ook de beschikking over meer goederen en andere goederen en de levensduur van die goederen werd korter. Honderdvijftig jaar geleden deed men zijn hele leven met enkele kostuums en een stapel hemden. Zij waren van superbe kwaliteit en rijk versierd. De levensduur is ingekort tot enkele jaren. Het bord van porselein of aardewerk was een korter leven beschoren dan het geschuurde tinnen bord, maar het plastic bord dat het jaar niet overleeft en het ééndagsbord van geplasticeerd karton zijn al vertrouwd bezit van de gehele beschaafde wereld, die als voornaamste doelstelling schijnt te huldigen de mensen zo los mogelijk te maken van plaats en bezit. De fundamenten van eeuwenoude gebouwen trotseren nog moedig de elementen, maar wat onze generatie bouwt is opzettelijk maar een korter leven beschoren. Wanneer deze veranderingen zich niet hadden voltrokken in een tijdsverloop van tenslotte toch honderdvijftig jaar (een zucht in de eeuwigheid), maar in een nog korter tijdsbestek zouden zijn ingevoerd, zouden hevige schokken niet zijn uitgebleven. De uitstrijking over een periode van meer dan een eeuw heeft de ergste schok vermeden of liever aan het oog onttrokken, want feitelijk is de mens als in een luchtledig gestort. Feitelijk is hetzelfde gebeurd alsof in een stille middeleeuwse gemeenschap plotseling de lucht ijler was geworden. Alsof een primitieve maatschappij als een versnelde film moest leven.
Ieder uur van de dag doet hij iets sneller dan zijn voorouders. Scheren, wassen, ontbijten, de gang naar het werk, rekenen of schrijven, confereren, bouwen, timmeren, lassen, draaien, alles gaat vlugger. Wie thuis blijft, poetst en stoft met mechanische hulpmiddelen, verstelt sneller de kleren, bereidt het eten vlugger, was sneller af, musiceert niet, maar zet de radio aan, schrijft geen brieven, maar telefoneert. De kunst van het brieven schrijven is in onbruik geraakt. Niemand wordt meer voorgehouden hoe men hoofs of elegant, spiritueel of beeldend dient te formu-
| |
| |
leren. Het converseren is geen kunst meer, die men zich eigen moet maken om met succes in gezelschap te kunnen beoefenen. Wie getroost zich nog de moeite om zich vertrouwd te maken met de klassieken om aan een diner met een goedgeplaatst citaat te verrukken? Jonge meisjes worden niet meer vanzelfsprekend bekwaamd in het musiceren teneinde het gezin gedurende de lange winteravonden wat te vermaken - daar zorgt de radio of de langspeelplaatgrammofoon voor; noch beoefenen zij doodernstig de kunst van het fraaie handwerken om zich voor verveling te behoeden. Gezelschapsspelen - zoals charades - zijn vergeten. Als men nog bijeenkomt, dan meest om in te kleine ruimte - liefst nog staande - wat te eten en te drinken en in telegramstijl wat losse mededelingen uit te wisselen.
De nieuwe transportmogelijkheden voorzien deze mensen van éénvormige voedingsmiddelen, kleding en andere levensbehoeften. In de gezinnen worden geen groenten en vruchten meer geconserveerd, noch verlaten de meisjes het huis met de handgeschreven recepten van de familie. Noch spreekt het vanzelf dat hun is onderwezen wat zij moeten doen in afwachting van het dokterskoetsje (dat een loopjongen ontboden heeft) om een zieke eerste hulp te bieden.
Dat alles raakt de levensstijl, maar de verandering gaat dieper. De encyclopedische mens verdwijnt - dat kan niet anders bij zulk een specialisatie - maar ook de dilettant van de negentiende eeuw, de liefhebber met algemene brede belangstelling, want de belangstelling is nu overal breed. Om meer te weten dan een ander, moet men zich wel zó specialiseren, dat men zich moet beperken tot een zeer kleine sector.
Het resultaat is wel merkwaardig. Aan de ene kant een gigantische vervlakking. Zo wat vaag en ongenuanceerd en héél oppervlakkig, weet tegenwoordig iedereen veel meer dan zijn voorouders, maar er is tegelijkertijd vaak ook een even gigantische verdieping van kennis en inzicht. Op leidende plaatsen in de maatschappij komen specialisten met bijzonder uitgebreide kennis en grote bekwaamheid voor. De afstand tussen de hoogstbekwame specialisten en de breed, maar oppervlakkig geschoolde massa is vermoedelijk groter dan hij ooit is geweest.
| |
| |
Individuele prestaties - wetenschappelijke, artistieke of sportieve - overtreffen die van vorige generaties.
Het nieuwe levenstempo neemt van de mensen bezit. Ook daar waar geen technische hulpmiddelen het tempo bepalen, streven de mensen er naar het te handhaven. De fraaie badplaatsen van onze voorouders liggen verlaten. De kuuroorden in Duitsland, het traditionele reisje langs de Rijn, de hotelplaatsen met grote plantsoenen in Zwitserland zijn het ideaal niet meer. Wie al niet tijdens zijn vakantie ‘trekt’ - te voet, per fiets, op scooter, in auto of autobus - kiest toch een plaats waar hij zich kan... bewegen. Hij wil skilopen, wandelen, zwemmen, golfspelen - alleen één ding niet: leven in het bedaagde tempo van zijn voorouders.
Van meer belang nog is dat kennis, wetenschap en vooral actuele kennis - wat journalisten ‘nieuws’ noemen - in verbijsterende hoeveelheid naar iedereen toe getransporteerd wordt. Kennis en wetenschap in goedkope uitgaven, in gedrukte cursussen en op grammofoonplaten, die door de gemakkelijke verspreidingstechniek in grote hoeveelheden gesleten kunnen worden; het nieuws via pers, radio en televisie. Als de versnelling van het transport in het algemeen sensationeel mag worden genoemd, dan ontbreekt het woord om aan te duiden wat er met de nieuwsvoorziening is gebeurd. Die arme mensen die zichzelf al zoveel sneller konden verplaatsen en door hun eigen snelheidsverhoging, plus die van anderen, toch al zoveel meer mensen ontmoetten en spraken dan vroeger, worden Gods ganse lieve dag met mededelingen achtervolgd. Van alle delen van de wereld komen zij, en bliksemsnel. Zij komen per radio, per televisie, per telefoon, per telegram; zij staan in kranten en vlugschriften. Een overstelpende stroom mededelingen, een verschrikkelijke lawine, die miljoenen mensen bereikt. Geen enkele dier door het lot begunstigden is in staat ook maar een gedeelte van die mededelingen aan te horen, te lezen of te overdenken. Het grootste deel is voor hen zelfs volstrekt waardeloos.
De berichtgevers beseffen dat zeer wel; om in die stroom op te vallen moet men het bericht opvallend en kort en bijzonder formuleren. Alles wat de aandacht afleidt wordt weggelaten.
| |
| |
Alles wat vreemd is wordt opgeblazen. Alles wat bizar is krijgt voorrang. Alles wat verrassend is en aangenaam en onderhoudend, krijgt nadruk. Alles wat onaangenaam is wordt weggedrukt, tenzij het weer sensationeel is. En wie ernstig zou trachten zich tegen die tendens te verzetten, wordt veronachtzaamd.
Radiostations, filmmaatschappijen, bioscoopdirecteuren, krantenredacteuren en sprekers, die niet verrassen en boeien, vinden geen gehoor meer. Zij raken achterop en zo wordt de mens overstelpt met nieuws en weet nog minder dan voorheen en overdenkt nog minder dan voorheen. Met al die moderne communicatiemiddelen is van de wereld wel een lachspiegel gemaakt.
Evenwel: bijkans alle mensen zien en horen min of meer hetzelfde. De films, de radio, de kranten en tijdschriften richten zich - zelfs bij voorkeur - tot allen. Maar ook de producenten richten zich - bij voorkeur - tot allen. Het monopolie van een klasse, een elite, zeker als die zich alleen op geboorte beroept, is goeddeels verloren.
Veel van wat hen onderscheidde is nutteloos geworden; wat nu van belang is staat voor allen ter beschikking. Arbeiders en directeuren, huishoudelijk personeel en douairières zien en horen vrijwel hetzelfde. Wie meer wil horen, zien of aanschaffen dan de grote massa, moet zich wel grote offers getroosten, want de kleine groep wordt steeds minder graag bediend.
Dit proces is nog niet afgesloten. De grens is nog niet zichtbaar. Noch op de welvaartsspreiding, noch op de specialisatie, noch op die begrijpelijke hang naar lichte verstrooiing is de reactie merkbaar, die toch onvermijdelijk moet komen. Het zal er niet bij blijven dat de wandversiering rustiger, de kleren eenvoudiger en de kleurgamma's eentoniger worden. Dat zijn allemaal rustpunten voor een jagende mensheid, die de oogverblindende afleiding van vorige generaties niet meer verdragen kan. Ergens houdt niet alleen de welvaartsvergroting, de tempoversnelling en de vereenvoudiging op, maar ergens ligt ook het punt waar het amusement niet meer prikkelt of verstrooit en noodzakelijkerwijs een onbedwingbaar verlangen naar meditatie, afzondering, verdieping en verstilling zal ontstaan.
| |
| |
Wanneer de moderne tijd voornamelijk wordt gekenmerkt door een versnelling van het levenstempo en wanneer de kenmerkende eigenschap van nieuwe vindingen - of zij nu al mankracht op grote schaal kunnen vervangen, huishoudelijke werkzaamheden kunnen vergemakkelijken of ziekten kunnen genezen - altijd mede daarin bestaat, dat een tempoversnelling er het gevolg van is, dan rijst de vraag of het niet verstandig zou zijn de maatschappij veel consequenter met de gevolgen van die transportrevolutie rekening te laten houden.
Voor de individuen heeft dit fenomeen der versnelling al geruime tijd onaangename gevolgen gehad. Tegelijk met de uitbanning van alle mogelijke infectieziekten neemt het aantal nerveuze storingen toe. De fysieke machinerie van de mens wordt beter onderhouden, maar het versnelde tempo wordt sommige organen te veel. Mensen in leidende posities vertonen op jeugdiger leeftijd en in groter getale hartgebreken.
Zou het niet voor de hand liggen om in zo'n razend-snelle maatschappij veel consequenter in de korte curve rustperiodes in te lassen? Ligt het niet voor de hand om ter beveiliging van de geestelijke en lichamelijke gezondheid van zich zo snel bewegende mensen meer dan één rustdag per week in te stellen? Welke pleidooien er ook zijn gevoerd voor een vijfdaagse werkweek, nimmer is het argument zo sterk als wanneer men zich beroept op de transportrevolutie, die het logisch en redelijk, maar ook noodzakelijk maakt dat die razend-snel roterende maatschappij periodiek langer wordt stilgezet dan vroeger.
Ook in de langere curve - het mensenleven - zou het misschien niet kwaad zijn planmatig langere rustperioden in te lassen.
Het begint al bij de jeugd. Wie eenmaal opgenomen is in het maatschappelijke leven kan zich daar moeilijk aan onttrekken. Het is bijna niet mogelijk per dag enkele uren, per week enkele dagen, per jaar enkele maanden, de gebruikelijke snelheid af te remmen om in rustiger tempo te studeren, te contempleren of wat mij betreft helemaal niets te doen. Hoe gemakkelijk wij het ook zullen leren maken om in de snellevende wereld van veel kennis te nemen, het zal nooit mogelijk zijn aan dit razendsnelle proces te gaan deelnemen zonder deugdelijke, rustige
| |
| |
voorbereiding in een kunstmatig afgeremd tempo. Het steeds hoger stellen van de leerplichtige leeftijd is daarom niet alleen wenselijk, omdat het allen beter voorbereidt op het bereiken van een gunstige positie in de maatschappij, het is in principe ook goed dat men pas zo laat mogelijk wordt opgenomen in die maatschappelijke werveling.
Dat geldt vooral voor de academische opleiding. Het is niet verwerpelijk om lang aan de universiteiten te studeren, het is niet nuttig en zelfs schadelijk om in die studietijd al op beperkte schaal aan het maatschappelijke proces te gaan deelnemen. Het klinkt modern en energiek als studenten ook de eenvoudigste werkzaamheden willen verrichten om in hun onderhoud te voorzien, maar het is niet nuttig. In hun studietijd dienen zij zich voor te bereiden op hun sprong in de wilde wereld. Hoe hechter, breder en dieper het fundament van kennis is waarmee zij tenslotte aan het maatschappelijke proces gaan deelnemen, des te beter zijn zij toegerust en des te nuttiger zijn zij voor de maatschappij. Het is geen toeval dat men dikwijls langzame studenten plotseling snelle carrières ziet maken. Goed uitgerust, niet makkelijk van hun stuk gebracht en met klare blik, zijn zij nuttiger in dat snelle proces dan degene die al begon te jachten voordat het strikt nodig was.
Het is bijna niet mogelijk om tijdelijk de deelneming aan de jacht te stoppen en het zou misschien nuttig zijn om na behoorlijk onderzoek op veel groter schaal de gelegenheid te scheppen om rustjaren in te leggen na de curves van grootste inspanning uit het menselijk leven.
Nog veel te inconsequent is de maatschappelijke reorganisatie van het dagelijkse leven. Wanneer men in deze tijd pleit voor frequente, behoorlijke, comfortabele publieke vervoersgelegenheid, dan pleit men niet voor nog verdere verwennerij van een verslapte generatie. De generaties van na de Transportrevolutie leven in een zo verschrikkelijk veel sneller tempo dan hun voorouders, dat zij er recht op hebben dat overal waar dat mogelijk is iedere noodzaak tot jacht, inspanning of ergernis wordt weggenomen. In Europa is men op dit gebied nog veel minder ver dan in Amerika. In het driftige jachtige Amerika is het voor arbeiders en lagere employés - vreemd als het mag schijnen -
| |
| |
heel wat eenvoudiger om rustig te zitten, te eten en te drinken en inkopen te doen dan in Europa. Daar is dat nog steeds het monopolie van een bevoorrechte klasse.
Wanneer men pleit voor logischer openstelling van winkels, bad- en zweminrichtingen, kappers, manicures, voetverzorgers, consultatiebureaus, medische spreekuren - dat wil zeggen: afgestemd op de werktijden van kantoren en fabrieken - dan is dat niet maar zo verzonnen omdat het wel handiger zou zijn en wel gemakkelijker, zodat vooral de oudere zich afvraagt of dat nu allemaal wel nodig is, maar het is een onverbiddelijke consequentie van een revolutionaire versnelling van het levenstempo.
Het heeft er wel eens de schijn van of de maatschappij zich tegen de logische consequenties van de Transportrevolutie wil verzetten. Voor enkele moeilijkheden van deze tijd zijn oplossingen verzonnen en remedies aan de hand gedaan. Zij hebben dikwijls onvoldoende succes, omdat hun betekenis blijkbaar onderschat wordt. Dit is maar niet zo toevallig de tijd van de beeldgrafiek, de sprekende kaart, de in een grafiek uitgebeelde historie, de hele korte toelichting, de synopsis en zelfs van de beeldroman. Dit zijn geen infantiele hulpmiddelen. Het zijn noodzakelijke formules voor een wereld waarvan het tempo door de transportrevolutie is versneld. Het zijn formules waarvoor deskundigen en gebruikers de neus niet moeten ophalen; integendeel, de beste deskundigen moeten ze vervaardigen en de serieuze gebruiker moet ze door zijn kritiek helpen verbeteren. Het geldt zelfs voor de beeldroman. Hij is misbruikt en heeft een slechte reputatie gekregen omdat hij steeds sensationeler geschiedenissen aan kinderen ging vertellen, terwijl hij dienstbaar had moeten worden gemaakt aan onderwijs en voorlichting. Wie hem voor onnozel houdt ziet niet in dat men er een nuttig gebruik van kan maken en dat men dat wel zal moeten. In Nederland heeft een moderne minister van Financiën zijn begroting eens laten vereenvoudigen tot een hele simpele geïllustreerde... beeldroman. Velen die dat een profanatie van dat gewichtige stuk vonden en hem er over berispten, deden het daarbij voorkomen alsof zij met de bron zelve, de complete begroting, op zeer vertrouwelijke voet stonden,
| |
| |
maar waarschijnlijk had negentig procent van die critici het stuk zelve nooit gezien en zouden zij noch de tijd, noch de energie hebben om er kennis van te nemen.
Wie voorgeeft nog met oude bronnen te willen werken en de moderne hulpmiddelen bespot, miskent de hevige invloed van de Transportrevolutie en stelt het geheel ten onrechte voor alsof die moderne formules alleen maar dienen om de gemakzucht der mensen te bevredigen en een bewijs zijn voor de achteruitgang van het geestelijk peil van de wereld. Men reist echter niet meer per koets, maar per trein, men zendt geen boodschapper meer, maar telefoneert en evenzo neemt men van feiten niet meer kennis uit langdradige stukken, maar uit korte aperçus.
Eén van de merkwaardigste successen van een moderne formule is het Amerikaanse weekblad Time. Zolang dit geen Europese editie drukte, kon men het gemakkelijk doodverven als een minderwaardig, kinderlijk, onbetrouwbaar stukje Amerikaans barbarendom. Sedert in Europa een aparte editie verschijnt, is Europa Time beter gaan begrijpen. Het aantal lezers nam toe en zeker niet onder de barbaren. Wie vertrouwd raakte met de stijl en wie de bedoeling begreep: in eenvoudige taal een samenvattend overzicht te geven van al het nieuws, in samenhang met alle feiten en achtergronden en de historische wetenswaardigheden die nodig zijn om dat nieuws te begrijpen, is het gaan waarderen. Het wil lang niet altijd zeggen, dat de kritische lezer het met de visie van Time eens behoeft te zijn en Time bevat zeker in ieder nummer wel fouten. Die fouten zijn echter niet het gevolg van onachtzaamheid, oppervlakkigheid of ondeskundigheid en zij zijn ook niet inherent aan het proces. Als er in Time fouten worden aangetroffen, dan bewijst dat alleen maar dat het grote apparaat nog te klein is en nog niet zorgvuldig genoeg werkt. Wie in Time een fout aantreft moet niet de schouders ophalen en het blad als een Amerikanisme honen, maar veeleer aan de staf schrijven en vrijwillig medewerken aan de vervolmaking van een van de beste hulpmiddelen voor de moderne mens om de weg te vinden in de berichtenlawine die de Transportrevolutie op het gebied van de nieuwsvoorziening heeft ontketend. De staf van Time zal er waarschijnlijk
| |
| |
alleen maar dankbaar voor zijn; er is geen blad dat zo consciëntieus rectificeert.
Dat alles betreft de mens en zijn innerlijk en zijn plaats in de maatschappij, maar die maatschappij heeft door de Transportrevolutie haar aangezicht ook economisch veranderd. De Transportrevolutie schiep op alle terreinen nieuwe distributiemogelijkheden. Met films, per radio en per krant kon men nieuwe behoeften suggereren en men was zeer wel in staat om aan die behoeften te voldoen. Produkten kunnen worden gezonden naar de verst afgelegen oorden. Men kan er alles laten weten en er alles heenzenden. Massale produktie wordt mogelijk en lonend, nog goedkoper worden de produkten, nog dwingender wordt het ze te verspreiden, nog gewichtiger niemand de vrijheid te laten zich buiten dit proces te stellen.
Aanvaarding van de consequenties van de (technische) Transportrevolutie schijnt het uitgangspunt te moeten zijn. Tegen de Transportrevolutie kan men zich niet verzetten, evenmin tegen de invoering van de machine - dat leert de ervaring, want één facet van de moderne maatschappij is wel uitvoerig bestudeerd en dat is de invloed van de machine - in het algemeen - op het economisch leven en op de psyche van de arbeider, wiens dagtaak door een voortdurend verdergaande arbeidssplitsing tot het verrichten van monotone handgrepen dreigt te vervallen - zo ‘automation’ hem al niet helemaal overbodig maakt. Hulpeloosheid van de mens tegenover de machine en de problemen die zij schept, is vrijwel altijd de slotsom en dat ligt ook voor de hand.
De mens wordt van de voortschrijdende ontwikkeling makkelijk de slaaf, omdat de technische ontwikkeling in een onafgebroken curve omhoog gaat - de geestelijke ontwikkeling niet. Het technisch erfdeel dat een vorige generatie nalaat wordt begrepen en aanvaard en de ontwikkeling wordt voortgezet van het punt dat de ouderen hadden bereikt. Met het geestelijk erfdeel gaat dat moeilijker. Als een nieuwe generatie het al niet afwijst, weet zij het doorgaans niet naar waarde te schatten en van een verdere ontwikkeling van het bereikte punt af is nooit sprake. De wijsheden van Galileï, Newton en Planck gaan niet
| |
| |
meer verloren; zij zijn het bezit van deze en vele nog komende generaties. De wijsheden van Augustinus, Thomas, Shakespeare en Goethe zijn nog maar het bezit van enkelen. Hoe nadrukkelijk onze voorouders de mensen hebben ingeprent dat hun persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid hun kostbaarste goed is, voor een machtsdroom of een sociale zekerheid offeren zij die zonder bedenken.
De vruchten der techniek accepteren zij zonder meer. Zij zijn direct bereid telefoon, televisie en radio te aanvaarden en te gebruiken en vandáár, van dàt niveau verder te leven. Geestelijk echter aanvaarden zij niets, behalve een ‘vir natus’. Meestal begrijpen zij pas aan het einde van hun leven wat hun voorouders hun hebben willen laten weten. Er is een eigenaardige discrepantie tussen de technische (wetenschappelijke) ontwikkeling en de geestelijke. Technisch gaat de mensheid vooruit, geestelijk begint iedere generatie vrijwel weer bij het beginpunt.
Om het geestelijke, het culturele bezit der mensheid te aanvaarden is voor iedere nieuwe generatie een rijpheid, een groeiperiode, een opnieuw zelf beleven onverbiddelijke noodzaak. Ondanks de vorderingen, de onweersprekelijke vorderingen van de doceertechniek is het niet mogelijk het moeizame zelf beleven uit te schakelen.
De technische formule heeft maar één onveranderlijke gestalte. Van (a + b)2 tot een brugspanning, tot een kernreactor. In de simpelste gedaante begrijpelijk voor oud en jong, zwart of blank, progressief of reactionair, communist of mormoon. Maar zo is het met wat men gemeenzaam levenswijsheid pleegt te noemen helemaal niet. Soms brengt ze het tot een algemene formulering in een spreekwoord - dat betekent meteen dat iedere erudiet, intellectueel, halfintellectueel of snob er wat meewarig over doet. Meestal staat ze in heel eenvoudige klare taal bij Homerus - en is dan zo dood als een pier; of in de Bijbel en dan ergert ze pubers en maakt ze ouderen diep weemoedig, of bij Goethe, ergerlijk van pedanterie, of bij Shakespeare en dan danst en zingt ze, zodat iedereen er overheen hoort of leest en iedere romancier, predikant en zelfs columnist kan ze iedere week als gloednieuw in de juiste actuele
| |
| |
vorm gieten en in die vorm, in die formulering, met die woorden pakte ze pas weer, is ze pas weer levend en overtuigt ze pas weer.
Zo leeft (a + b)2 voor jong en oud, voor alle tijden, maar de geschiedenis van Absalom is dood tot ze tot leven wordt gewekt.
Dat heeft ook een heel groot voordeel: tegelijk met een generatie sterft ook haar rancune. Jonge mensen weten niet waar ouderen nog verbitterd om wrokken. En dat is wel goed.
Het is logisch, dat de geestelijke consequenties van de Transportrevolutie en hun neerslag in de maatschappelijke organisatie later duidelijk worden dan de maatschappelijke consequenties die door technische of feitelijke ontwikkelingen worden gedicteerd. Het economisch leven grijpt zonder nadenken de nieuwe mogelijkheden aan, veldheren maken er gebruik van, ingenieurs bouwen - terwijl de geestelijke instelling der individuen nog in de negentiende eeuw leeft en iedere wijziging in de dagindeling of de sociale structuur nog op hevige weerstand stuit.
Onder die sociale structuur kan men dan begrijpen de staatkundige. En toch was die staatkundige structuur éénmaal de min of meer logische consequentie van de geschiedenis, van een geografische constellatie en een volkswil, maar ook van de transportmogelijkheden van die twintig eeuwen met het ijzeren tempo. Een revolutie van dat transport heeft derhalve consequenties voor de staatkunde van Europa. Zij hebben zich in de economie en in de strategie al duidelijk doen gelden en hun onafwijsbaarheid laten voelen. Wie ze ziet als gevolgen van de Transportrevolutie, en niet als toevalligheden of tijdelijke verschijnselen, zal niet aarzelen ze te aanvaarden en er gebruik van te maken in stede van ze te weerstreven. Ook in de staatkunde.
Voor wat Europa betreft vraagt dan wel allereerst de verstandhouding tussen het oude Europa en de koloniale of bevoogde gebieden de aandacht. Ze is rond de wende van de helft van de twintigste eeuw fundamenteel veranderd - dat staat wel vast. Engeland, Frankrijk en Nederland, de grote kolonisatoren, verloren de heerschappij over enorme gebieden - tezamen enige malen heel Europa. Zij verloren ze, zij gaven ze weg of ze wer-
| |
| |
den er uit verdreven, het hangt er maar van af hoe men dat ziet.
De verleiding is groot om die ontwikkeling heel simpel te verklaren uit Amerikaanse dwang en te stellen dat de Verenigde Staten, eens ook een kolonie, als prijs voor de bescherming van de democratie in Europa de toezegging vroeg om na afloop van de oorlog alle koloniale banden te slaken. Het hangt er dan maar weer van af hoe men het wil zien, of men concludeert dat zij die toezegging vroeg, of afperste. Het hangt er vooral van af of men tegen die ontwikkeling minder of meer bezwaar maakt.
Minstens even gemakkelijk kan men die ontwikkeling verklaren uit een verslapping van de lust om gezag uit te oefenen bij de Europese kolonisatoren, of - en dat is nog vager -: uit een ‘Aziatisch ontwaken’, want het is misschien wel waar, dat de gekleurde volken zijn ontwaakt, maar een ‘Aziatisch’ ontwaken kan men dat toch bezwaarlijk noemen. Het zijn wel Aziaten die ontwaken, maar wat ze omhelzen zijn niet anders dan Europese religieuze, culturele, sociale, politieke of economische gedachten. Hetzij uit de Duitse Marxistisch-Leninistische school via het bolsjewisme, hetzij uit de democratische school van Franse en Engelse origine. Een Aziatisch cultuurbeeld of staatkundig ideaal is er nauwelijks bij - misschien zou men daarvoor kunnen houden de denkbeelden van Ghandi en zijn Satijagraha, de leer van de geweldloosheid, of de heel wazige denkbeelden in Azië over de Pantja Sila. Wat de koloniën bewoog, wat ze nastreefden, de methoden die zij daarbij kozen, de mogelijkheden die zij aangrepen, de theorieën waar zij zich op beriepen, dat alles was ontleend aan de Europese beschaving. Zij beriepen zich op een zelfbeschikkingsrecht dat het Aziatische denken helemaal niet kende, op de principes der democratie die in Azië even inheems zijn als de walvis in de woestijn, ze gebruikten de pers, de radio en public relations als deskundige Amerikanen, ze dreigden met Europese wapens - het hele zuidelijke halfrond heeft geen wapenindustrie - en ze pretendeerden zelfstandig te kunnen leven, omdat zij het Europese sociale, staatkundige, fiscale, monetaire, economische en commerciële leven zeiden te beheersen.
Het is mogelijk dat een Aziatische impuls hen bewoog - ze
| |
| |
zou dan nog moeten blijken - maar het is zeker dat ze konden slagen omdat ze inderdaad - en dank zij de Transportrevolutie - hun eigen zaken min of meer konden redderen en de Transportrevolutie de natuurlijke voorsprong van de kolonisatoren te niet had gedaan. De voorsprong, respectievelijk de natuurlijke taak. Die natuurlijke voorsprong en die natuurlijke taak berustten op een culturele hovaardij - minder gewettigd dan het Westen pretendeerde - en een technisch beter weten.
Inderdaad heeft westerse energie die gebieden ontsloten en ontwikkeld, bouwrijp gemaakt en in cultuur gebracht en is het westerse organisatie geweest die de rijkdommen van die gebieden naar de wereldmarkten heeft gebracht. Een enorme materiële welvaart en vooruitgang - in Europese zin - in die gebieden is daar het resultaat van geweest. Als men er van uitgaat dat ook Azië niet als Doornroosje in een (eventueel) Arcadië kon blijven slapen, dan is het zó, dat de kolonisatoren die gebieden aan de drempel van de deelneming aan het wereldverkeer hebben gebracht. Zeker een verdienste - geen dier koloniale gebieden is er naar gaan streven om terug te keren naar een Aziatische winterslaap. Alle wilden verder langs het pad waar de kolonisatoren hen op hadden gebracht. Alleen forser en zelfstandiger. Ze waren daartoe ook in staat, dank zij de Transportrevolutie. Zij lagen niet meer achteraf. In enkele dagen kon ieder hen bezoeken; zij op hun beurt konden in enkele dagen ieder centrum van het westen bereiken. Zij vernamen evenveel als het westen: koersen, prijzen, nieuwe vindingen. Ze verkochten hun produkten niet meer voor kralen en spiegeltjes, maar ze kenden de marktprijzen van de hele wereld. Werkwijzen en uitvindingen bereikten hen even snel als de rest van de wereld. Steeds minder werd het gebied afhankelijk van de gespecialiseerde kennis van enkele doortastende, volhoudende en ijzersterke pioniers, die een gevaarlijke reis, een moeilijke acclimatisatie en een langdurige leertijd aanvaardden om ‘nabob’ te worden. In een oogwenk worden ze nu getransporteerd, tezamen met technische hulpmiddelen om in het warme gebied te leven; met airconditioning, ijskasten, radio's en auto's, maar ook met blueprints voor hun bedrijvigheid. Het is mogelijk de verste gebieden te veroveren met de serie: helikopters,
| |
| |
airstrips, transportvliegtuigen, prefabricated huizen, industrieën. Kortom: kennis, wetenschap, mensen en dingen zijn zo gemakkelijk transporteerbaar, dat de leiding in Aziatische gebieden niet meer het monopolie is van een geharde deskundige uit het noorden van Europa. Kennis, know how, inzicht, cursussen, machines, fabrieken, alles is zo makkelijk verplaatsbaar, dat de brug van de stoere kolonisatoren niet meer nodig is.
De natuurlijke voorsprong op het achtergebleven gebied is verdwenen. Men zou ze niet eens meer kunstmatig in stand kunnen houden. Als het achtergebleven gebied wil - maar het wil nog niet altijd - is het even goed geïnformeerd als een westers land. Als men het kennis wil onthouden moet men het kunstmatig doen. De natuurlijke barrière van een gevaarlijke, verre reis, de onmogelijkheid om alle materialen te verplaatsen is verdwenen. Alle kennis, alle mensen, alle goederen kunnen ogenblikkelijk worden verplaatst. Dat heeft ook enorme consequenties.
De fundamentele verandering in de toestand heeft de grote wijziging in de verstandhouding tussen het koloniserende Europa en de bevoogde gebieden mogelijk gemaakt en alleen een dwaas kan zich daarom verzetten tegen het geheel nieuw opzetten van de verstandhouding.
Maar ook de interne structuur van Europa moest noodzakelijkerwijs veranderen; het historisch gegroeide en fijn uitgebalanceerde stelsel van evenwichten tussen de politieke en economische machten van Europa zelf, het samenspel dat men wel het ‘Europees Concert’ noemde, verloor iedere zin. Intern omdat de geo-politieke vaste punten plotseling verdwenen. Antwerpen was niet meer een pistool op de borst van Engeland en de Rijn geen verdedigingslinie meer, Coevorden geen sleutelstelling en de waterlinie geen barrière. Over de Maginotlinie praat niemand meer. Maar op dat historische patroon was Europa gebouwd. Zelfs al zou de betekenis van Europa in de wereld dominerend gebleven zijn, dan nog zou de interne politieke structuur van Europa geheel veranderd zijn.
Maar de dominerende positie heeft Europa verloren en niet alleen omdat het de beheersing van grote stukken koloniën moest opgeven, het verloor ook aan betekenis, omdat in de grote
| |
| |
strijd van de tweede wereldoorlog twee machtige politieke en economische potenties ontstonden: de Verenigde Staten en de Verenigde Radenrepublieken, die op hun beurt ieder partij trokken van de mogelijkheden van de Transportrevolutie. Daarmee verloor Europa zijn dominerende positie op menig gebied: economisch, militair, wetenschappelijk en zelfs cultureel.
Wel, zo zou men kunnen zeggen, dat alles weet toch iedereen en spreekt vanzelf, maar dat is niet helemaal waar.
De Europeanen beseffen wel, dat hun betekenis is afgenomen en voorzover ze niet terstond inzagen, dat ze gingen leven in een wereld waarin Moskou en Washington, maar ook de Afro-Aziatische bundeling gewichtiger waren geworden, werd hun dat wel met harde hand aan het verstand gebracht. Maar dat wil nog niet zeggen dat zij allen erkenden, dat dit het gevolg was van een volstrekt onherroepelijke en logische ontwikkeling. En niet een tijdelijk verschijnsel.
Het Europees Concert is niet verstoord door een toevallige ontwikkeling of door een tijdelijke machtsvergroting van Amerika en Rusland of een tijdelijke machtsontplooiing van wat men met een zeer vreemd woord de ‘achtergebleven gebieden’ noemt. Niet Sovjet-Rusland en het communisme en niet het motorische Amerika en niet de mensenmassa's van het zuidelijk halfrond dwingen Europa tot een herrangschikking van hun militaire en politieke inzichten. Het is de Transportrevolutie die hun eeuwenoude maatstaven obsoleet heeft gemaakt.
Zij heeft hun afzondering, hun voorsprong en daarmee een stuk zelfstandigheid en veiligheid vernietigd, maar aan de andere kant kunnen ook de Europeanen er partij van trekken, want ook zij hebben mogelijkheden tot een samenwerking en tot een bundeling van krachten die voordien onmogelijk was. Ze is niet alleen de oorzaak van de problemen die Europa ontmoet, ze verschaft ook de middelen waar Europa zich van kan bedienen.
Zoals de individuen en de afzonderlijke gemeenschappen consequenter zouden dienen te onderzoeken wat zij aan hun levensstijl zouden moeten veranderen, zo moeten de Europese landen zich ook de consequenties van die nieuwe beweeglijk-
| |
| |
heid van de wereld voor ogen stellen. Want men kan niet blijven leven naar de maatstaven van het verleden als er een revolutie over de wereld is gebrand. Die consequenties zijn in het staatkundige vlak ook nog niet helemaal te overzien, maar een stelselmatige bestudering van de noodzakelijke wijzigingen in de leefwijze, de dagindeling, de opleiding, de maatschappelijke structuur is niet alleen nagelaten: ook een onvervaarde bestudering van de mogelijkheden die voor Europa zijn gebleven of zijn ontstaan. Zoals de mensen blijven hangen aan hun oude leefwijze, zo zijn de Europese staten hun partijtje blijven blazen in het Europees Concert zonder zich af te vragen welke de partituur is in het wereldorkest.
Al die veranderingen kloppen aan de deur.
Zij dicteren allemaal: bundeling.
Maar als Europa niet gehoorzaamt of tot die geestelijke heroriëntering niet in staat is, dan worden de mogelijkheden waarmee een nieuwe structuur van Europa zou kunnen worden geschapen, gebruikt om Europa te koloniseren.
Want daar lenen zij zich ook toe.
|
|