| |
| |
| |
| |
| |
| |
Inleiding
Het begrip eiland suggereert de meeste mensen iets idyllisch, een toestand van paradijselijkheid, plantenweelde, vruchten eten, geen roofdieren of gifslangen, maar wel buitenissige, in de vreemdste richtingen uitgegroeide onschuldige dieren.
Eilanden zijn zo gezien kleine oasen van onschuld en vele schrijvers, filosofen of zo maar ontevredenen met hun lot in de meedogenloze continentale maatschappij, projecteerden op eilanden hun fantasieën van een betere wereld. Ook koos men fantasie-eilanden om bepaalde maatschappelijke tendensen apart te stellen en ze tot in het absurde te laten voortwoekeren (Swift en Butler).
Het vreemde is dat, hoewel de meesten dezer schrijvers zich er niet om bekommerden of hun verhaal enig verband had met de realiteit, zowel het idyllische als het tot in het absurde uitgroeien van continentale eigenschappen in de werkelijkheid bij eilandbewonende dieren kan worden waargenomen.
Robinson Crusoë is een kinderboek geworden omdat volwassenen te goed beseffen hoe weinig idyllisch het is om eenzaam jarenlang op een eilandje te moeten leven. Kinderen genieten van alle mogelijkheden van een primitief leven, waar ze nog dicht bij staan, maar dat ze in de maatschappelijke concurrentie nooit of zelden zullen beleven.
De titelplaat van het boek: De gevaarlyke en zeldzame Reyzen van den Heere François Leguat, uitgegeven te Utrecht bij Willem Broedelet, Boekverkoper op den Dam, 1708, (zie fig. 1) is een symbool van de
| |
| |
mengeling van fantasie en werkelijkheid, die onze gedachten over eilanden beheerst.
Men ziet palmbomen, waarvan de verlokking nog steeds door elk reisbureau gebruikt kan worden. Een boom met vruchten om van te leven. Voor datzelfde doel wat schildpadden, zo voor het oprapen. Vriendelijk uitziende wilden (toen nog te herkennen aan hun loszinnige kleding) en hun vreemde hutten. Het schip, dat door een gordijn van regen vertrekt of aankomt en dan misschien de Heer Leguat zelf, het hoofd zorgelijk gesteund door de linkerhand, de rechter een boek dragend (op dat boek komen we terug), troost zoekend in deze idyllische omgeving bij een afgeknotte gedenkpaal, waarop gebeiteld staat: nos patriam fugimus. Leguat beschrijft in het eerste hoofdstuk, dat hij om geloofswille in 1689 uit Frankrijk moest afreizen naar Nederland. Daar hoort hij dat een vooraanstaand hugenoot, Henri Du Quesne, het plan heeft om een vluchtelingenkolonie te stichten op het eiland Eden (zo'n naam zegt alles al, tegenwoordig heet dit eiland Bourbon). Het bericht dringt echter door dat er een Franse vloot naar de Mascarenen, waartoe Eden behoort, wordt gezonden. Bij nader inzien besluit Du Quesne dat het beter is om heel geleidelijk kleine groepjes vrijwilligers naar Eden te sturen, in de hoop dat er binnen twee jaar genoeg mannen zijn om het eiland te veroveren. Tot de eerste vrijwilligers behoort Leguat. Ze bereiken hun doel echter niet, omdat ze door een verraderlijke kapitein op Rodriguez worden afgezet en in de steek gelaten. Later bereiken ze nog Mauritius.
Ik zal niet verder op de avonturen van Leguat ingaan. Ons interesseren alleen de genoemde
eilanden en de vreemde vogels, die er zouden leven. Een Franse en een Nederlandse uitgave zijn te
vinden in de Artisbibliotheek; in Ardea, het tijdschrift der Nederlandse Ornithologische Vereniging, Jaargang 29, 1940, blz. 19-44, is door A.E.H. Swaen een samenvatting met vernietigende kritiek gepubliceerd. Leguat is namelijk nimmer op de eilanden geweest en heeft naar alle waarschijnlijkheid het boek niet geschreven. Ook degeen die het boek misschien wél geschreven heeft, Maximilien Misson, is nooit op de Mascarenen geweest en heeft zijn stof moeten vergaren uit andermans boeken. Het in grote aandacht verzonken zijn in een boek, leunend te-
| |
| |

Fig. 1. Titelpagina van De gevaarlyke en zeldzame Reyzen van den Heere François Leguat. 1708.
| |
| |
gen een klaagpaal is het enige reële van de titelplaat, de rest is wat de schrijver al lezend gefantaseerd heeft.
Het is misschien vreemd om een boek, dat over echte dieren zal gaan, in te leiden met verwijzingen naar een grotendeels uit de duim gezogen reisverhaal. Maar ten eerste zijn vele echte eilandbewoners vreemder dan Leguat (laten we hem zo maar blijven noemen) zich ooit heeft kunnen voorstellen, ten tweede zijn een aantal vreemde dieren die hij bedacht heeft (zie blz. 149), tot op heden in allerlei serieuze boeken genoemd, maar belangrijker is dat zijn fantasie enkele elementen bevat, die inderdaad typerend zijn voor het eilandleven en waarvan we in volgende hoofdstukken zullen zien dat ze bepalend zijn geweest voor vele vreemde vormen en ontwikkelingen.
Ten eerste de gebeitelde tekst op de klaagpaal Nos Patriam fugimus, de gedachte dat het leven op een eiland minder bedreigd zou zijn door een eenheid eisende meerderheid.
Veel vreemde eilanddieren hebben zich alleen maar zo kunnen ontwikkelen doordat zij op het kleine grondgebied, aan alle zijden omringd door zee, gevrijwaard waren voor roofdieren en directe concurrenten. Soms gaat het maar om een kleine afwijking, b.v. op elk van de dicht naast elkaar gelegen eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao leeft een duidelijk als apart te herkennen vorm van een papegaai, terwijl op het vasteland van Brazilië over duizenden kilometers diezelfde papegaai voorkomt in één zelfde vorm. Hoever deze eigenzinnige ontwikkeling kan gaan, uitgaande van één stamvorm is prachtig te zien aan de Drepaniidae, een tot Hawaii beperkte familie van vogels. Men erkent van deze familie 22 soorten, die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. Er zijn honingzuigers bij, insekteneters, vruchteneters en zaadeters. De bekken van deze specialisten verschillen zeer, sommige hebben dunne, gebogen snavels, er zijn vinkachtige en papegaai-achtige bekken. Daar tussenin vindt men alle mogelijke variaties (zie fig. 18 op blz. 92). Toch neemt men aan, dat deze hele groep afstamt van één enkele vorm, mogelijk een Amerikaanse honingvogel of een tanagra. Alleen door isolatie (Hawaii ligt meer dan 3000 km verwijderd van Noord-Amerika), gebrek aan roofdieren en concurrenten, heeft zich deze vormenrijkdom in waarschijnlijk korte tijd kunnen ontvouwen.
| |
| |
Een overeenkomstig geval met de vinken op de Galapagos-eilanden gaf Darwin de eerste impuls tot de gedachte dat er zo iets moest bestaan als evolutie. Wallace, die in 1858 een evolutie-theorie ontwikkelde die in veel opzichten met die van Darwin overeenkwam, was óók op het idee gekomen door het waarnemen van een eilandfauna (hij reisde in de Indische archipel).
Het moet deze vrijheid van ontwikkeling zijn geweest waarvan Leguat heeft vermoed, dat ze op eilanden mogelijk moest zijn en waar hij in het wel vrije, maar door concurrentie toch beperkende Europa van kon dromen.
In de Franse uitgave van Leguats reizen is de titelplaat gewijzigd. In plaats van Nos patriam fugimus staat er op de zuil te lezen: Nos patria pulsos. Dat klinkt wat minder positief, vluchten is ten slotte een eigen activiteit, eruit gegooid worden is voornamelijk passief.
Deze nuance van het eilandbestaan, niet de positieve ontwikkeling in vele richtingen, maar het blijven stilstaan bij iets dierbaars dat op het hardvochtige continent wordt uitgeroeid, is symbool van de vele archaïsmen die men op afgelegen eilanden kan vinden. De brughagedis op Nieuw-Zeeland is wel het bekendste voorbeeld, het is de laatste, nauwelijks veranderde rest van een aparte orde van reptielen, die ongeveer 120 miljoen jaar geleden overal elders van de aarde verdween.
Maar ook verschillende andere reptielen, amfibieën en zoogdieren hebben op eilanden een uiterst primitief type kunnen bewaren, omdat ze niet hoefden op te bieden tegen moderner geoutilleerde dieren.
Tot slot moet ik nog noemen de vele eilandbewoners die in de veilige omgeving van een klein eiland als het ware onderhevig zijn geraakt aan grillen van de evolutie. Onhandig trage reuzen, maar ook dwergen, vogels die het vliegen hebben opgegeven, zelfs vleugelloze vogels en vliegen, vormen die men in normale omgeving gedegenereerd zou noemen, dat alles is kunnen ontstaan doordat de onophoudelijke dwang ontbrak om te vluchten voor roofdieren, om zich te haasten in concurrentie met een grote massa soortgenoten.
Eilanden zijn zo beschouwd laboratoria van de evolutie. In een laboratorium wordt een dier apart genomen en blootgesteld aan uitzonderlijke omstandigheden, gebrekkig geboren jongen worden be- | |
| |
schermd en met de meeste zorg opgevoed. Zoals op deze manier (en bij de kwekers van huisdieren) de vreemdste monstruositeiten kunnen ontstaan en in leven blijven, zo is dat gebeurd op eilanden.
Sommige biologen gaan zover dat ze aannemen dat de grote bloeiperioden, die verschillende groepen in verschillende perioden kennen, alleen maar hebben kunnen ontstaan op eilanden. In principe vindt er natuurlijk ook evolutie plaats op het vasteland. Maar de grote massa van individuen van dezelfde soort zou een werkelijke opbloei in vele verschillende richtingen belemmeren. Dat is niet anders dan wat heden nog elke emigrant hoopt te vinden: voor zichzelf werkgelegenheid, maar vooral voor zijn kinderen een toekomst, die hij blijkbaar niet in het dichtbevolkte thuisland meer ziet. Vandaar, nogmaals, de titelplaat van dat leugenachtige boek.
| |
Isolatie
Eilandbewoners zijn dus wel apart genoeg om er een boek aan te wijden, maar geografisch zijn eilanden niet bijzonder, eenvoudig kleinere brokken continent. Dat ze soms bestaan uit slechts één enkele vulkaankegel, die van de oceaanbodem oprijst tot boven de waterspiegel, of dat ze soms geheel of gedeeltelijk zijn opgebouwd uit koralen, maakt ze nog niet apart genoeg. Geografisch is er eigenlijk geen enkele reden - zoals het jongetje ook denkt dat voor het eerst een wereldkaart ziet - om ergens een grens te trekken tussen dat wat eiland genoemd wordt en continent. Als men Madagascar een eiland noemt, waarom Australië dan niet, of Afrika of de beide Amerika's, of Europa en Azië te zamen? Het zijn allemaal grotere of kleinere stukken land, aan alle kanten omringd door water. Maar biologisch is er wel degelijk een grens te trekken, weliswaar niet lijnscherp - Australië en Zuid-Amerika hebben beide zowel kenmerken van eilanden als van continenten - maar toch wel als we een diffuse overgangszone tussen beide begrippen aannemen. We zouden zelfs een rangorde kunnen opstellen van landstukken naar de mate waarin ze eiland zijn. Dat wordt duidelijk als we denken aan het woord isolatie, dat van isola = eiland is afgeleid.
| |
| |
Isolatie heeft allerlei bijbetekenissen gekregen, afgeleid van eigenschappen van eilanden. De belangrijkste daarvan is ontoegankelijkheid. Een groot landgebied waarover we anders misschien nog zouden aarzelen of we het eiland of continent zouden noemen, kan, gemeten naar de graad van ontoegankelijkheid, meer eiland zijn dan bij voorbeeld Texel.
Het is de isolatie, de ontoegankelijkheid, die eilanden tot zulke aantrekkelijke objecten maakt voor onderzoekers der levende natuur.
Ontoegankelijkheid voor wat? Ontoegankelijkheid is in principe iets dat naar twee kanten werkt, maar in dit verband houdt het in dat er ergens één of meer bronnen van vele verschillende vormen, in vele individuen, bestaan en aan de andere kant eilanden die voor die stroom van vormen en individuen in meerdere of mindere mate ontoegankelijk zijn. Dat deze stroom dus één richting heeft.
We zullen elders uitvoeriger toelichten hoe die constante bron van individuen te vinden is op de grote continenten Eurazië, Amerika en Afrika. Hier leven soorten met een grote getalsterkte. Hier speelt zich de grote concurrentiestrijd af die de dieren tot steeds geperfectioneerder aanpassingen brengt. Vanuit deze dichte bevolkingscentra is een constante uitstraling naar de buitenzijde, met een enkele geslaagde sprong, toevallige landing, meegesleept door een woudreus, door een windhoos etc. op de eilanden.
Wanneer het meest kenmerkende van eilanden de geïsoleerdheid is die tot gevolg heeft dat de bevolking wordt opgebouwd vanuit slechts weinige individuele immigranten, moeten er ook niet-eilanden zijn die in hun fauna eiland-achtige kenmerken vertonen. Want een geisoleerd gebied hoeft niet speciaal door zee gescheiden te zijn van een dicht bevolkt gebied. Hoge bergen kunnen soms hetzelfde effect hebben, terwijl de bewoners van die bergen zelf zeer geïsoleerd leven t.o.v. hun verwanten in andere bergen. Hetzelfde geldt voor bewoners van sommige zeer oude meren en grotten.
Hoewel dit dus geen eilandbewoners in letterlijke zin zijn, vertonen ze vaak dezelfde evolutie-eigenaardigheden als die welke we bij echte eilanddieren aantreffen. Daarom is er in dit boek ook aan hen enige aandacht besteed.
| |
| |
Tot slot valt van eilandbewoners te zeggen, dat ze - misschien juist door hun beschermde staat -
eerder gedoemd zijn om uit te sterven. Niet eens alleen door de invloed van de mens, al staat wel vast dat een groot aantal eilandbewoners - tot mensenrassen toe - door ingrijpen van de continentale mens te gronde ging. Toen nog betrekkelijk kort geleden (± 1 miljoen jaar) de landengte van Panama uit de zee oprees, maakten al spoedig de roofdieren die zich in het noorden hadden ontwikkeld hiervan gebruik om de weerloze vleespotten van Zuid-Amerika binnen te dringen. Slechts weinige zuidelijke soorten hebben deze schok overleefd. Maar we zullen zien dat ook zonder dat er zulke aanwijsbare catastrofes plaatsvonden hele eilandfauna's verloren gingen, alsof de snellere ontwikkeling gepaard moet gaan met een snellere ondergang.
|
|