[III]
bij de duitsers op corsica (1961) Een zomer als de zojuist afgelopene brengt de mensen tot fatalisme. Op een klam bed voor het raam liggen luisteren naar het vallen van water. Elke kiem van activiteit verstikt door een tapijt van schimmel voordat er ontwikkeling optreedt.
Münchhausen blijkt dan toch niet zo dwaas; men kán zich werkelijk aan zich zelf ophijsen uit het moeras. Maar ik was deze zomer wel een beetje laat met het besluit om toch nog actief de zon op te gaan zoeken. Vandaar dat ik zonder meer gretig het advies aanvaardde van een vriendin, die me altijd al had geïntrigeerd door haar gebruindheid die tot op de nippeltjes doorliep. We zouden gaan naar een zeer afgelegen strandje op Corsica, van elke toegangsweg geïsoleerd door tientallen kilometers maquis, met een beek, een bron, een groot bos, bijna geen mensen. Er was maar één maar bij, zei de vriendin aarzelend, die paar mensen die er verbleven waren naakt, althans als het weer dat toeliet, dus meestal. Erger leek me dat deze naakten grotendeels Duits spraken.
Elk reisbegin is een genot. Een toevallige reiger of soms zelfs een lepelaar, gezien door het raampje van de coupé, lijkt de voorbode van grote ontdekkingen. Voorbij Haarlem beginnen de blaarkoppen, grote zwarte koeien met een wit gezicht, ouderwetse weesmeisjes op zondag. Ik moet nog eens iets aan de zoögeografie van de huisdieren doen. Het zou aanwijzingen kunnen geven over de merkwaardige verspreiding van genialiteit en daarmee misschien iets zeggen over de aard van genialiteit.
De naaktheid went wel, had de vriendin gezegd. Maar er viel niets te wennen. Men kleedde zich uit en zwom en zonde alsof het altijd zo had gehoord. Het enige vreemde was als je, nog gekleed, werd voorgesteld. Bij de heren schudde er dan iets slungeligs van nee, terwijl de dames dubbelop ja knikten.
Vooral de dames gedragen zich overigens alsof ze eigenlijk bezig zijn een taboe te overtreden. Niet als we onder ons zijn, maar het kijvend alarm over de vieze kerels, de indringers, de voyeurs, elke keer als een gekleed man zich per ongeluk op dit openbare strand waagt, geeft te denken.
Alle nette, naakte Duitse dames haalden met instemming de woorden van de prefect (of zo'n soort gebieder) van Corsica aan: het Corsicaanse bandietisme was nu uitgeroeid, binnenkort zouden ook de brandstichters zijn verdwenen. Nietwaar, deze domme Corsicanen branden overal de maquis weg omdat er dan in de regentijd een klein