| |
| |
| |
| |
Onder het Stroodak.
| |
| |
| |
Eva.
EVA drukte haar neus plat tegen 't raam van de kinderkamer; zoo kon ze juist nog zien, hoe haar Moeder de stoep afkwam en in de vigilante wipte. Eva tikte hard tegen de ruiten en wuifde uit al haar macht.
Mevrouw Bossche van Lowyck knikte naar boven. Toen sloeg de koetsier 't portier dicht en 't rijtuig reed de schemer-donkere gracht af.
Eva bleef luisteren en keek langen tijd naar beneden naar de venters met sinaasappelen en de spelende kinderen. Ze dacht er over, dat het wel prettig moest zijn, nu te spelen in 't donker op de gracht, bananen te koopen en die op een stoep te zitten opeten en dan onderwijl gezellig te babbelen en lachen, zooals ze 't drie kleine meisjes zag doen. Toen de bananen op waren, liepen zij vlug verder - arm in arm.
- Zouden 't zusjes zijn? dacht Eva. Wat moest dat heerlijk wezen. Stel je voor, dat hier in de kinderkamer, achter haar rug, nog twee zusjes zaten - één ouder en één een beetje jonger dan zij-zelf. En dat ze eerst samen haar schoolwerk gemaakt hadden en nu nog een half uurtje mochten praten, vóór ze naar bed gingen. Dàn zou 't Eva ook niets kunnen schelen, dat Mama uitgegaan was; ze had dan immers gezelschap genoeg.
| |
| |
En wat zou er vanavond veel te babbelen zijn. Over Fräulein, die wegging, die met Mei terug zou gaan naar Zwitserland om te trouwen met een Duitschen dominee. Dat had Mama zoo maar eventjes aan tafel gezegd, en toen Eva er een heeleboel over had willen vragen, had Mama zich moeten kleeden voor een vergadering en Fräulein was mee naar boven gegaan om Mama te helpen aan haar japon.
Als er nu zusjes waren, zou ze 't niet zóó akelig hebben gevonden, dat Fräulein wegging. Dan waren ze immers met haar drietjes overgebleven, dan was het niet zóó jammer geweest, dat er één heenging - één, die jong was en vroolijk. Want hoewel Fräulein al twee-en-twintig jaar was en negen jaar ouder dan Eva, beschouwde Eva haar toch nooit héélemaal als een groot mensch, zooals ze aan Mama dacht en aan tante Clara.
Ja, tante Clara, dat was het andere, waar ze met haar zusjes over zou willen spreken. Tante Clara was de oudste schoonzuster van Eva's Vader, die stierf, toen Eva nog een klein meisje was.
Ze woonde op een oud buiten op de Veluwe, dicht bij een klein dorp. Ze kwam weinig in Amsterdam; Amsterdam was haar veel te druk en Mama vond Old-Eikenburgh, tante's buiten, te stil en te afgelegen. Daarom schreven Mama en tante elkaar lange brieven, zonder elkaar veel te zien.
Nu had Mama juist geschreven, dat Eva in den laatsten tijd zoo lang werd en veel hoofdpijn had en dat de dokter had aangeraden haar een paar maanden naar buiten te sturen, liefst naar Brabant de Veluwe of 't Gooi. Mama wilde dezen zomer een reis naar Schotland doen, waar haar broer getrouwd was en daar zouden ze
| |
| |
veel bergtochten maken, die voor Eva te vermoeiend waren. Dus zou Mama maar niet gaan en voor den zomer een villaatje in 't Gooi huren; het was wel jammer, want Mama had haar broer in vijf jaar niet gezien en verlangde erg naar hem en z'n vrouw en z'n kindertjes. En nu had tante Clara geschreven, vandaag - het was wonderlijk zóóveel er soms op één dag gebeurde, - dat Mama naar Schotland moest gaan en Eva bij háár komen; dan had ze rust en verzorging en versterkende buitenlucht.
En als ze het misschien wat stil zou vinden bij tante Clara, moest ze die aardige, jonge Fräulein maar meebrengen; dan had ze gezelschap op lange wandelingen.
Eva was eerst heel blij geweest naar buiten te gaan met Fräulein, die zooveel hield van bosschen en bloemen, van dieren en boerenhuizen. Fräulein vertelde altijd van haar bergen en schapen en koeien, van de beekjes en watervallen; en om nu mèt Fräulein lange zwerftochten te doen en konijne-holletjes te vinden en eetbare paddenstoelen en wilde hazelnoten en allerlei vreemde planten, dàt moest wel heerlijk zijn voor iemand, die den heelen winter op de Amsterdamsche grachten gewandeld had.
Maar een paar uur later hoorde ze, dat Fräulein weg zou gaan. Ach, had ze nu maar zusjes, dan gingen die mee naar tante Clara. Wat moest ze er nu doen op haar ééntje? Ze zou zeker niet veel mogen lezen. De dokter had gezegd: wandelen, spelen, ravotten! Maar dat alles kon je toch niet doen zonder speelkameraad.
Eva zuchtte; het zou wel een heel vervelende zomer worden.
Toen voelde ze een hand op haar schouder.
- Waar sta je toch zoo naar te kijken, kind?
| |
| |
Ze zag op. 't Was Fräulein, die ze niet had hooren binnenkomen.
- Waar kijk je toch zoo naar? vroeg Fräulein weer.
- Naar die drie meisjes, geloof ik.
- Welke meisjes?
- Daarginds op die stoep. Och nee, ze zijn al weg, al een heelen tijd zijn ze weg; ik weet niet meer, waarnaar ik keek.
- Kom, zei Fräulein vriendelijk, laten we die gordijnen eens dichttrekken - en kijk nu eens, hoe gezellig. Mama heeft gezegd, dat je nog een half-uurtje op mocht blijven en dat we samen een kopje thee zouden drinken; ik heb m'n eigen theeblaadje meegebracht en m'n kleine schemerlamp, die vind je immers zoo mooi. En nu gaan we met ons beidjes aan het kleine tafeltje zitten en jij moet maar theeschenken, want ik heb het vandaag zoo druk gehad en laat me nu eens bedienen.
Eva's gezicht was heelemaal opgevroolijkt. Met Fräulein een half-uurtje opblijven en theeschenken en babbelen, dat was nog heerlijker dan wat ze juist gedroomd had over een zusje. En ze deed erg haar best met thee-zetten en schenken, omdat ze wel wist, hoeveel Fräulein hield van een Hollandsch kopje thee.
- Zie je Eva, dat doe ik later ook, als ik weer terug ben - Hollandsche thee zetten. Die groote Duitsche potten zijn zoo leelijk en lomp en zoo'n knus partijtje, als wij nu samen hebben, zou ik geen enkelen dag willen missen.
- Fräulein, waarom gaat U zoo opééns weg?
- Maar kind, het is niet opééns; 't is pas tegen Mei - nog zes weken.
- En wist U allang, dat U weg zou gaan?
| |
| |
- Ja Eva, ik had er met Mama over gesproken, maar Mama had mij gevraagd, 't jou vooreerst nog niet te vertellen.
Zes weken, dacht Eva, wat is dat gauw; zes Zondagen, zes Maandagen .....
- Fräulein, U vindt het zeker wèl prettig, weer terug te gaan naar Zwitserland en dan te trouwen met dien dominee. En ze begon opeens te lachen: O, Fräulein! wat zal het grappig zijn; U getrouwd met zoo'n ouden Dominee.
- Oud? - Hij is heelemaal niet oud, zes-en-twintig pas. En weet je, we krijgen een mooi klein huisje en een grooten tuin en weinig tractement. En nu gaan we alles zèlf doen; groente en vruchten kweeken; ik ga zelf koken en 't huis in orde houden en Carl zal onze schoenen poetsen.
- Carl? - Is dat die dominee?
- Ja.
- En géén keukenmeid en géén binnenmeisje en géén werkvrouw?
- Nee, géén keukenmeid, géén binnenmeisje, géén werkvrouw en géén knecht voor schoenen en boodschappen.
- En vindt U dat tòch prettig?
- Ja, tòch. Zou jij 't niet genoeglijk vinden zelf te koken en te boenen en den heelen dag precies te doen, wat je wilt? En zelf voor je aardige huisje te zorgen en voor een lekker avondeten? En als m'n man dan moe van z'n werk thuis komt, vindt hij de tafel keurig gedekt met bloemen en vruchten uit onzen tuin. En we gaan zitten en hij vertelt me, wat hij dien dag ondervonden heeft; en onderwijl hoef ik niet te schellen en niet op te houden in een vertrouwelijk gesprek, omdat het dienstmeisje binnenkomt - want
| |
| |
er is geen dienstmeisje. O, ik zal genieten van al die vrijheid.
Je moet maar eens bij ons komen logeeren; je zou zoo'n aardig kamertje krijgen boven in 't huis met een poppe-balkonnetje en een prachtig uitzicht over de bergen en bosschen. Je zou eens zien, hoe gauw je daar krachtig, en sterk werd - den heelen dag buiten in die prachtige lucht. Ik zou je veel lekkere, kruidige melk laten drinken; je kunt dáár niet anders dan gezond zijn en vroolijk. - En Fräulein's oogen schitterden.
Eva zuchtte.
- Dat mag ik immers toch niet. Ik mag zelfs niet alléén naar school. Hoe zou ik nu in zoo'n ver land mogen logeeren? Ik word maar naar een saai buiten gestuurd bij een vervelende, oude tante.
- Hè, Eva, ik vond tante Clara juist zoo lief, toen ze twee jaren geleden, hier logeerde. Ik had toen wel een beetje moeite aan Holland te wennen en je weet niet hoe hartelijk ze voor me was.
- Nu ja, hier in Amsterdam; dat is nog iets anders dan in haar eigen huis. Een vreeslijk huis is het - zoo oud en somber. En 't ligt zóó ver van den weg, dat je zelfs geen mensch kunt herkennen, die er langs komt.
- O, kind, wat verrukkelijk.
- En, àls er iemand langs gaat, is het toch maar een boer of een koe. En niemand komt er ooit in huis, geen enkel gewoon mensch; nooit een kind. Ik heb er eens een week gelogeerd met Mama en ik heb al dien tijd geen kind gesproken. Ik moest maar lezen en handwerken en rondloopen en me vervelen. En tòen was Mama er nog en nu ben ik alleen, den héélen zomer alléén bij zoo'n doodstille tante en allemaal saaie boomen en grasvelden.
| |
| |
- Kom Evatje, troostte Fräulein, wat overdrijf je. Er is immers zoo'n grappige ezelwagen, waarin je boodschappen mag doen naar 't dorp; je hebt me vroeger zelf verteld, hoe prettig je dat vond. En tante Clara ìs nog niet oud en ze kan zich zoo goed verplaatsen in de gevoelens van een ander; ze zal zeker zorgen, dat je je niet eenzaam voelt. Ze schreef dat ik meekomen moest; nu dat niet kan, bedenkt tante natuurlijk iets anders. Misschien zijn er bij den burgemeester wel kinderen van jouw leeftijd, of bij den dominee, of bij den dokter. In zoo'n klein dorp kent iedereen elkaar; je krijgt er misschien wel heel aardige vriendinnen, nu je er zoo lang blijft.
En denk dan eens in wat een prachtigen tijd je er heengaat - begin Mei al - dan wordt alles juist zoo mooi met dat jonge groen en die massa's bloemen. Als je goed kijkt, zal je ervan genieten; maar je bent zoo'n echt stadskind, je kijkt nooit om je heen. Toen ik hier kwam, wist je nog niet eens, welke boomen er groeiden op de gracht, vlàk voor 't huis, waar je je leven lang in gewoond hebt.
- Iepen, riep Eva triomfantelijk. En ze bloeien in Maart.
- Prachtig hoor; ik voorspel je een prettigen zomer op Old-Eikenburgh. Schrijf mij maar lange brieven, daar heb je den tijd voor; en dan vertel ik je van onze poppe-huishouding.
- Schrijven? Moet ik U dan Duitsch schrijven? Dat vind ik immers zoo moeilijk. En als U weg is, wie komt er dàn weer? Ik heb nu al van klein-kind-af Fransch gesproken en toen Duitsch en nu zeker Engelsch of Russisch of Spaansch.
- Nee, nee, je mag nog een beetje voortgaan met Duitsch. Mama vindt, dat je 't nog niet vlot genoeg spreekt en ze heeft mij gevraagd aan een vriendin te schrijven, of ze hier wil komen.
| |
| |
- Een vriendin van U? Ook iemand van twee-en-twintig?
- Nee, ze is een beetje ouder.
- O, zeker stok-oud, zoo oud als tante Clara. Ik heb het best gehoord, dat Mama's visite dikwijls tegen haar zei: ‘die Fräulein van Eva, net een kind nog’. En dan lachte Mama. Nu mag dat zeker ook niet meer, nu moet ik altijd met een akelig, oud .....
- Je weet heel goed, dat Mama lachte, omdat ze 't juist prettig vond, dat ik jong was. En mijn vriendin is hoogstens vijf-en-twintig en - veel liever dan ik.
- Nee, dat.....
- Jawèl en nu wil ik niets geen gepruttel meer hooren; en kom nu eens hier met je tien vingers.
Fräulein nam Eva's handen en begon af tellen bij den duim.
1. | Er komt hier een allerliefste, nieuwe Fräulein. |
2. | Ze is jong en vroolijk. |
3. | De oude Fräulein schrijft Eva heel gezellige brieven en stuurt Eva geurige alpenkruiden om in haar kussen te stoppen; dan zal ze droomen, dat ze in de bergen is. |
4. | Eva gaat naar de liefste van alle tantes. |
5. | Eva zal daar alle mooie veldbloemen leeren kennen. |
6. | Eva zal er gezond en sterk worden. |
7. | Doordat ze geen hoofdpijn meer heeft, verdwijnen Eva's pruttelbuien als sneeuw voor de zon. |
8. | Wanneer Mama eindelijk op Old-Eikenburgh komt, is ze overgelukkig, als haar zoo'n gezond, vroolijk meisje tegemoet komt. |
9. | Eva hoeft dan nooit meer levertraan te drinken. |
10. | ..... |
| |
| |
Nu Fräulein, wat 10?
Zij nam Eva's beide handen in de hare.
10. | Het zal de oude Fräulein héél, héél erg spijten, als ze haar kleine Evatje niet meer den heelen dag bij zich heeft. |
- O werkelijk? riep Eva. Meent U dat? Ik bèn toch dikwijls zoo onaardig.
- Maar we houden tòch van elkaar, hé kind. En zal je nu goed onthouden, hoeveel prettige dingen er gaan gebeuren en mij eens schrijven of ik goed voorspeld heb?
- Ik beloof het U.
- Goeien nacht dan; ik verlang naar dien gelukkigen brief.
|
|