Nieuwe versjes(1913)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Een waagstuk. De wind, de wind, De wilde wind Heerscht over zee en land, Fel stormt hij door de blauwe lucht En drijft de wolkjes op de vlucht, Hoog boven 't gele strand. De golven schuimen bij zijn komst En gaan geducht te keer, De scheepjes dobb'ren rustloos rond, Hij maakt het dan ook al te bont, De wind, die ruwe heer. Maar boven op den top van 't duin, Daar zwaait hij eerst zijn staf! Daar zwiept de helm - daar stuift het zand Van 't hooge duin naar 't lage strand In dwarrelwolkjes af. Toch... wie alleen klom onversaagd Naar boven, héél alleen? Wie, wie weerstond den sterken reus? Je zoudt het niet gelooven, heusch, Ik zeg het je meteen. Het was geen ridder, groot en fier, Geen dapper edelman; Och - 't geeft geen zier, al ben je klein, Toch kun je flink en moedig zijn.... Hoera voor onzen Jan! [pagina 13] [p. 13] Vorige Volgende