| |
| |
| |
[Op een goeden dag vond een oud vrouwtje,]
OP een goeden dag vond een oud vrouwtje, juist toen ze klaar was haar huisje te vegen, een fonkelnieuw kwartje. Wat zal ik met dat kwartje doen, dacht ze! Wacht - ik ga naar de markt en koop er een biggetje voor. Toen ze met het biggetje van de markt terugkwam, was het hek van het weiland dicht en het biggetje wilde er niet overheen klimmen.
Juist kwam er een hond aan en het oude vrouwtje zei:
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
| |
| |
Maar de hond wou niet bijten.
Toen ze wat verder liep, kwam ze een stok tegen. En ze zei:
Hond wil big niet bijten;
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
Maar de stok wou niet slaan.
Nog liep ze wat verder en kwam voorbij een vuur. En ze zei:
| |
| |
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
Maar het vuur wilde niet branden.
Nog liep ze wat door, tot ze bij een beek kwam.
| |
| |
En weer begon ze:
Vuur wil stok niet verbranden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
‘Neen,’ zei het water.
Daar kwam juist een stier aan en ze riep:
Water wil vuur niet blusschen,
Vuur wil stok niet branden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
| |
| |
Maar de stier wilde niet drinken.
Weer liep ze verder, tot ze een slager ontmoette.
Stier wil water niet drinken,
Water wil vuur niet blusschen,
Vuur wil stok niet verbranden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
Maar de slager wilde niet dooden.
Een klein eindje verder zag ze een touw aan een dikken tak hangen. En weer begon ze:
| |
| |
Slager wil stier niet dooden,
Stier wil water niet drinken,
Water wil vuur niet blusschen,
Vuur wil stok niet verbranden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
Maar het touw wilde niets doen.
Toen kwam er een rat aangeloopen en gauw riep ze:
Touw wil slager niet hangen,
Slager wil stier niet dooden,
Stier wil water niet drinken,
Water wil vuur niet blusschen,
Vuur wil stok niet verbranden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
| |
| |
Maar de rat wilde niet knagen.
‘Miauw! Miauw!’ Daar kwam een kat aan. En weer begon het vrouwtje:
Rat wil touw niet doorknagen,
Touw wil slager niet hangen,
Slager wil stier niet dooden,
Stier wil water niet drinken,
Water wil vuur niet blusschen,
Vuur wil stok niet verbranden,
Stok wil hond niet slaan,
Hond wil big niet bijten,
Big wil niet over 't hek klimmen
En ik kan niet thuis komen.’
En de kat zei: ‘Voor een schoteltje lekkere warme melk wil ik de rat wel dooden.’
| |
| |
En de oude vrouw haalde gauw, gauw een schoteltje melk. En
Rat begon touw door te knagen,
Touw begon slager te hangen,
Slager begon stier te dooden,
Stier begon water te drinken,
Water begon vuur te blusschen,
Vuur begon stok te verbranden,
Stok begon hond te slaan,
Hond begon big te bijten,
En zoo kwam de oude vrouw dien avond thuis.
|
|