Moeder de Gans. Baker- en kinderrijmpjes(1915)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] [Drie poesjes, drie snoesjes,] DRIE poesjes, drie snoesjes, Verloren hun wantjes; Nu kwamen ze thuis Zonder iets aan hun handjes. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Weg zijn onze wantjes, Miauw, o, miauw! Foei, zei toen de moeder, Naar bed toe, gauw, gauw! De poesjes, de snoesjes, Die vonden hun wantjes; Ze deden ze netjes Aan alle zes handjes. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Hier zijn onze wantjes, Miauw, o, miauw! Kom hier, lieve schatjes, Zei moeder toen gauw. [pagina 22] [p. 22] De poesjes, de snoesjes, Die kregen een papje, Maar ach, aan hun wantjes Kwam ook wat van 't hapje. O moesje, o moesje, Zoo riep nu elk poesje, Nu zijn onze wantjes vol vlekken, miauw! O moesje, o moesje, Miauw, o miauw! Nu moesten ze wasschen En spoelen en drogen; En moeder, heel streng, Keek geducht uit haar oogen. Maar na een kwartiertje Van vlekken geen ziertje; Toen kregen ze samen Een staart kabeljauw, En elk van de poesjes Riep: Dank U, miauw! Vorige Volgende