In het land der wijsneuzen(1906)–Marie Hildebrandt– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 23] [p. 23] Van den jongen, die overal aanzat. 't Is onvoorzichtig, alle zaken, Die men niet kent, maar aan te raken, Maar Robert, eigenwijs voor zes, Wou zich niet storen aan die les. Hij liet de groote menschen praten En wou die ondeugd maar niet laten, Maar ach, ten laatste, tot zijn straf, Liep het ook treurig met hem af. Op zeek'ren dag, niet lang geleden, Nam men naar een fabriek hem mede, Er stonden daar machines klaar, Misschien wel honderd bij elkaar; En Robert liep verrukt te springen Bij 't zien van al die mooie dingen; Maar spoedig riep de fabrikant: ‘Toe, blijf eenbeetje aan en kant, Dat moet een ieder hier wel leeren Men kon zich anders flink bezeeren’. De dwaze Robert luistert niet, Hij wil betasten wat hij ziet; Heel even bigt hij zich naar voren, Maar ach - reeds is de knaap verloren, Want de machine grijpt hem aan En met den jongen is 't gedaan. Hier valt een arm, daar gaan zijn beenen En ach, zijn hoofd rolt op de steenen En de machine maalt hem fijn In duizend stukken, groot en klein. Mocht dit verhaal een lesje wezen Voor elk door wien het wordt gelezen. [pagina 24] [p. 24] Zaagt ge allen nu wel goed, Dat, wie stoute dingen doet, Aan geen ouderraad zich stoort En naar rede nimmer hoort, Steeds gestraft wordt in zijn leven Voor hetgeen hij heeft misdreven. Luistert dus naar goede raad En doe nooit met opzet kwaad. Vorige