Nalezing.
Bl. 4, vs. 67. Zie over deze plaats en de daarop gemaakte emendatie het stukje van mijne hand in den Taal- en Letterb. 1, 229 vlgg.
Bl. 70, vs. 206. Zie over deze plaats en de beteekenis van curen, bezorgd zijn, zich kwellen, de tekstcritiek van Dr. De Vries in den Taal- en Letterb. 1, 160 vlgg.
Bl. 73. XXXIV, Vanden goeden vrouwen, vs. 1-38. Varianten van het Haagsche Hs. bl. 89-90. Zie Inleiding.
Titel ontbr. 1 En goet man die tot sulker w. s. 3 Mit gueder g. 4 Ende is dan van g. a. 5 Hi sals h. wat g. laen. 6 Ic h. e. vrouwe, was wayl ghedaen. 9 Voer anders yement. 10 Al h. hi haer opt tharte l. 11 ghene d. niet en acht. 12 wacht. 13 het mocht. 14 volharden. 16 Mi dunct dat. 17 sinen vrient. 18 Up dat hi van s. s. 20 Het waer enich man te nomen g. 22 Al valtet som ten den kativen. Vs. 23-24 ontbr. 25 karel of plompen d. 26 Die ter e. 28 Ende i. m. yet soet v. r. 29 Dat daer die v. 31 Want hi en c. ghien wilbraet h. 32 Hoe soude hi dan vrouwen visieren. 33 G eenen berven man. 34 D. doecht ende eer leecht an. 35 E. garen soude. 37 Mer wie ghien e. en h. in. 38 Die en a. der eer meer noch min. Amen.
Het in vs. 33 voorkomende berve is hetzelfde woord als brave, door metathesis. Ook in het Nederd. vindt men dien vorm. Zie Teuthon. op Berve. en Tunnicius, Sprichw. 89, 1089:
De rode maket berve kinder.
Verg. Dr. De Jager, N. Archief, 234.
Bl. 91, vs. 127. Zie over deze plaats een stukje van mijne hand in den Taal- en Letterb. 1, 232.
Bl. 129, vs. 137. Ik laat hier de verklaring volgen, welke mijn vriend De Vries mij van het woord mededeelt.
‘Leyns. Een merkwaardig woord, dat nergens elders voorkomt. Blijkens den samenhang moet het troost, verzachting van leed beteekenen. Die beteekenis laat zich door de etymologie voldoende verklaren. Hoogstwaarschijnlijk is leyns eene afleiding van ohd. lind, nbd. linde, gelinde, d. i. zacht, door middel van het suffix s, waardoor linds ontstond, in den zin van verzachting. Door den ondtijds gewonen overgang van d in s, t. w. vóór d, t of s (verg. last, voor lad-t, van laden), moest linds tot linss, lins worden, en daarni met de gewone vocaalversterking leins, leyns: verg. gheins, ghins van ginds. Nevens het subst. lins, verzachting, vormde men, mede met het suffix s, ook het adj. lins, versterkt tot lijns, welke beide vormen. Kiliaan vermeldt in den zin van mitis, lenis. Nevens lijns geeft hij ook lijnse en lijnselick op, en daarnevens lijse, lijselick, lat. leniter, lente, d. i. zachtjes, waarin men terstond hd. leise, mnl. lise, liselike herkent, dat nu blijkt nit linse ontstaan en dus eene afleiding van lind te zijn, door middel van de gewone uitlating der n, die altijd met verlenging der vocaal gepaard gaat (verg. pensen, peisen; vensen, veisen; vinf, vijf, enz).
In het Angelsaksisch, waar die overgang van in tot í gewoonlijk plaats heeft, vertoont ohd. lind zich in den vorm van lídhe; verg. eng. lithe, lenig. Met het suffix s ontsproot daaruit het subst. lídhs, met den regelmatigen bijvorm líss, door de bovengenoemde verweeking van d (of dh) tot s. Het ags. lídhs, líss, bij Ettmuller, 188, door quies, remissio, gratia vertaald, beteekent in den grond niets anders dan verzachting, leniging: verg. het afgeleide lídhsjan, líssjan, lísjan, d. i. mollescere, en het oud-eng. lisse, d. i. to ease, or relieve (Halliwell 523). Men ziet, hoe dit ags. woord onze verklaring van leyns volkomen bevestigt. Leyns is niets anders dan de Nederl. vorm van ags. líss. In het Nederl. was de n van lind behouden gebleven; in 't Ags. moest lindhs regelmatig tot lídhs, líss worden. De beteekenis sluit volkomen: al de plaatsen, waar líss bij Caedmon en anderen voorkomt, wijzen duidelijk aan, dat verzachting van lijden, verkwikking, vertroosting, in één woord hd. linderung, de oorspronkelijke opvatting des woords geweest is.
Ook het Deensch kent lise in volkomen gelijken zin als ags. liss. Molbech (1, 664) verklaart het door: ‘Lindring, Lettelse, Ro, efter byrdefuldt Arbeide eller efter Smerte,’ d. i. verzachting, verlichting, rust, na zwaren arbeid of na droefheid. Verg. ook Outzen, Gloss. d. fries. Sprache, 188, die de Deensche uitdrukking det liser vertaalt door ‘das lindert, stillt die Schmerzen.’
Bl. 179, vs. 59. In de Woordenlijst giste ik dat de zegswijze: Ene mit half sesse dienen, aan den wijzer van een uurwerk ontleend zoude