| |
| |
| |
Laatste Hoofdstuk.
Een groot gevaar.
Er liep een jongetje door het bos. Het was een klein jongetje van een jaar of tien (elf misschien) en hij had een petje op, waaronder een paar blonde krullen tevoorschijn sprongen en hij had een klein druppeltje aan zijn neus, want hij was een beetje verkouden en hij vergat zijn neus te snuiten.
Waarom vergat hij dat?
Omdat hij het veel te druk had met iets anders. Het jongetje had iets gezien.... zoals hij nog nooit had gezien. O ja, wel eens in Artis, maar nog nooit in een bos.
Hij had Melis gezien!
Dat was me nou even een lelijk geval, want de zes dieren, die uit het circus ontsnapt waren, mochten natuurlijk niet door mensen gezien worden. Je begrijpt, dat alle kranten vol hadden gestaan, eerst over de vlucht van Bolke en toen over de vlucht van de vijf anderen.
En het jongetje had in de krant ook iets gelezen van die ontvluchte dieren. Melis wist, dat het
| |
| |
jongetje hem gezien had. Hij begreep, dat de vrijheid van zijn vijf makkers op het spel stond. Melis was onvoorzichtig geweest, hij had zich toen het nog licht was, op de Bosweg gewaagd.
Het jongetje liep hard door het bos. Zo nu en dan zag het een glimp van Melis, die zich door de takken slingerde.
Kon die aap dan niet veel vlugger vooruit komen dan dat jongetje?
Ja, dat kon hij wel, maar hij wou het niet. Dat lijkt jullie misschien heel gek, maar ik zal het je precies uitleggen. Melis was niet zo dom, al had hij een stompe wipneus. En Melis dacht: ‘Ik moet jou zo ver mogelijk het bos in zien te lokken en dan moet ik eerst aan de andere dieren gaan vertellen, dat hij me gezien heeft.’
Daarom liep het jongetje heel hard en aldoor wachtte Melis even, tot hij het jongetje weer aan zag komen (dan zag het jongetje hem natuurlijk ook) en dan ging Melis weer verder. Hij vervolgde zijn weg hoog door de takken. En zo kwam het jongetje, zonder dat hij het wist, waar het was, vlak in de buurt van Bolke's huis.
Toen Melis er nog vijf minuten vandaan was, nam hij een spurt en verdween uit het gezicht. Hij rende naar Bolke's huis.
Jokko, die aan de overkant van de beek stond te
| |
| |
grazen, schrok, toen de aap zich plotseling uit een boom liet vallen.
‘Alle ezeltjes,’ zei Jokko, ‘ik schrik me een staart.’
‘Ze hebben me gezien,’ zei Melis en Jokko's gezicht werd plotseling heel ernstig.
Daar kwam Melis' vader aan. ‘Een klein jongetje heeft me gezien,’ zei Melis. ‘Wat moet ik doen?’
Ze floten Bolke uit z'n huis en Olke kwam ook en toen de moeder van Melis en daar stonden ze met hun zessen bij elkaar. Ze trilden op hun benen, toen ze het vreselijke nieuws hoorden. Want nu iemand hen gezien had, nu zou het bos wel gauw doorzocht worden en stel je voor, dat ze gevangen werden.... stel het je eens voor!
Niemand sprak. Ze keken mekaar ernstig aan.
‘Waar is het gebeurd?’ vroeg Bolke toen.
‘Het is een heel eind verder gebeurd,’ zei Melis. ‘Bij de Bosweg, maar ik heb het jongetje, dat me gezien heeft, hier heen gelokt. Hij dwaalt rond door het bos, hier vlak bij.’
Bolke keek den vader van Melis eens aan. En de vader van Melis keek eens naar Jokko.
‘Als we....’ begon Jokko.
‘Jaaaa.... als we....’ zei Bolke.
Maar niemand durfde te zeggen, wat hij precies dacht.
| |
| |
‘We moeten opschieten,’ zei Melis weer. ‘Als hij....’
Nog steeds durfde niemand te zeggen, wat hij dacht, maar ze begrepen elkaar heel goed. Met z'n zessen slopen ze door het bos. Melis vooraan... daar op eens.... hoorden ze een kinderstem. Ze konden hem allemaal goed verstaan, want ze kenden de mensentaal nog van het circus.... Ssssttt, luister....
‘Mammie,.... mammie,.... waar ben je? Mammie....’
Toen was het even stil. Daar hoorden ze weer die kinderstem!
‘Mammie, ik ben verdwaald.’ En toen begon het jongetje te huilen.
‘Arm jongetje,’ zei de moeder van Melis en dat was het eerste, wat ze in maanden gezegd had, want anders knikte ze alleen maar van ja.
Ze slopen verder en ja.... daar bij een boom... daar stond het jongetje.... jammerlijk te huilen.
‘Ga jij d'r naar toe, Jokko,’ zei Bolke, ‘voor jou zal ie wel niet bang zijn.’
Jokko trok zijn vriendelijkste gezicht en stapte op het jongetje af, maar het jongetje was wèl bang en het liep heel hard weg.
Toen moesten de zes dieren wel, of ze wilden of niet. Ze renden achter het jongetje aan en de
| |
| |
‘Waar is het gebeurd?’ vroeg Bolke.
| |
| |
vader van Melis sloeg z'n armen om het jongetje heen en hield hem vast.
Het jongetje schreeuwde van angst. Maar daar kwam Bolke aan.
‘Je hoeft niet bang te zijn,’ zei hij, ‘schreeuw niet zo hard. Je hoeft niet bang te zijn voor ons. We willen je geen kwaad doen.’
En Bolke lachte zo vriendelijk, dat het jongetje niet zo bang meer was, (maar nog wel een beetje).
En toen zag het jongetje Olke. Nou ja, dat weet je, Olke zag er zo allerliefst uit, daar kòn niemand bang voor zijn.
‘Ga mee,’ zei Bolke, ‘dan zal ik je m'n huis laten zien.’
De onderlip van het jongetje begon weer te trillen, ‘ik wil naar m'n moeder toe,’ zei hij.
‘Straks mag je naar je moeder toe, maar nu moet je eerst mee naar mijn huis,’ en Bolke gaf het jongetje een klein duwtje. Langzaam liepen ze terug naar het huis van Bolke.
Op Bolke's voorhoofd kon je drie dikke rimpels zien van het ingespannen denken. Niemand sprak een woord. Het jongetje was niet zo erg bang meer en de zes dieren zaten er allemaal erg mee in.
Ze kwamen bij Bolke's huis. Het jongetje kreeg de waterjas aan en waadde door de beek naaf Bolke's huis.
| |
| |
Jokko moest buiten wachten en de apen ook.
Ik zie me nog.... nee, nee, dat komt straks.
Daar zat het jongetje in het huis van Bolke. Tegenover het jongetje zaten Olke en Bolke. Bolke trok een heel ernstig gezicht en begon:
‘Best mensje. Wij zijn zes ontvluchte dieren uit een circus. Wij wonen hier in het bos en wij verstoppen ons voor de mensen, want wij willen nooit terug naar het circus. Nu heb jij ons gezien en als jij aan de mensen gaat vertellen dat je ons gezien hebt, dan komen ze hier en doorzoeken het hele bos. Dan worden wij misschien gevonden en weer meegenomen naar het circus. Als jij ons beloven wilt, dat je nooit aan iemand zult vertellen, dat je ons gezien hebt, dan is het wat anders. Dan zullen we je terugbrengen naar de Bosweg en daar zul je dan je moeder wel vinden. Maar als je dat niet beloven wilt, dan moet je voor altijd bij ons blijven.’
Het was even stil in het huis van Bolke. Aan de overkant van de beek zaten Jokko en de drie apen. Angstig wachtten zij op het eind van het gesprek.
‘Ik beloof het,’ zei toen het jongetje heel ernstig. ‘Maar mag ik er nooit.... nooit.... nooit... helemaal nooit over spreken?’
‘Och,’ zei Bolke toen, ‘heel veel later, dan mag
| |
| |
je 't wel eens vertellen. Als je er dan maar niet bij vertelt in welk bos wij wonen en waar.’
‘Hoelang moet ik dan wachten met vertellen?’ vroeg het jongetje.
‘Drie-en-dertig jaar,’ zei Bolke. ‘Beloof je dat?’
‘Ik beloof het,’ zei het jongetje. ‘Breng jullie me dan terug naar de Bosweg?’
‘Dat zal ik doen,’ zei Bolke. ‘Maar je moet tegen je moeder zeggen, dat je verdwaald bent en je mag zelfs aan je moeder niet vertellen, dat je ons hier gezien hebt.’
‘Ik beloof het,’ antwoordde het jongetje en hij meende het.
‘Wil je dan eerst nog een glaasje honinglimonade?’
‘Heel graag,’ zei het jongetje en toen nam hij vlug zijn petje af, want hij had er even niet aan gedacht, dat je in de kamer je pet nooit op mag houden.
Olke schonk drie glaasjes limonade in, één vol en twee half vol, want anders werd het te duur.
Het volle glaasje was voor het jongetje. Dat was me nog es limonade, zoiets heb ik.... nee, nee, dat komt straks.
Toen de limonade op was, ging Bolke met het jongetje op weg. 't Was een hele wandeling.... een wandeling van wel anderhalf uur en al die tijd
| |
| |
vertelde Bolke. Hij vertelde van zijn vlucht, van Buizer, van Vlens, van het honingsnoepen, van de bijen, van zijn huis. Hij vertelde hoe ze Olke verlost hadden en Jokko en de apen en hij vertelde van die nacht en die dag toen het zo erg geregend had en hij vertelde van de voorstelling op de Hertenwei.... hij vertelde alles wat in dit verhaal staat.
‘Nu heb ik je dit alles verteld, maar je moet het drie-en-dertig jaar stilhouden,’ zei Bolke tot slot.
Ze waren vlak bij de Bosweg gekomen en Bolke nam vriendelijk afscheid van het jongetje. Het jongetje vroeg of het nog eens terug mocht komen, maar Bolke schudde zijn hoofd.
‘Nee,’ zei Bolke, ‘je mag nooit terugkomen, want dan zouden andere mensen je vragen, waar je naar toe ging en dan zou je alles moeten vertellen.’
‘Mag ik dan later eens terugkomen. Heel veel later?’ vroeg het jongetje.
‘Dat mag,’ zei Bolke. ‘Maar of je ons dan nog allemaal vinden zult.... misschien zijn we er dan wel niet meer. Nou ja, kijk maar es.’
Het jongetje gaf Bolke een hand en toen een zoen (wel raar voor een jongetje, maar Bolke was erg goed voor hem geweest) en toen draaide Bolke om en het jongetje liep door naar de Bosweg.
| |
| |
Van tijd tot tijd wuifden ze nog eens, tot Bolke uit het gezicht was verdwenen.
En op de Bosweg vond het jongetje al heel gauw z'n moeder en z'n kleine zusje en het kostte hem heel veel moeite om niet te vertellen van alles wat hij in het bos had meegemaakt.
Dat alles is nu drie-en-dertig jaar geleden. Het jongetje is een man geworden en die man schrijft boeken voor kinderen.
En nu is het eindelijk zover, dat die man aan iedereen mag vertellen, wat hij als kind in het bos heeft meegemaakt en wat Bolke hem verteld heeft. Daarom.... is dit boekje geschreven.
Het jongetje, waar ik je zoeven van vertelde heette (en heet nog)
A.D. Hildebrand
Ik ben erg blij, dat ik nu eens alles heb kunnen vertellen, wat ik zolang heb moeten verzwijgen.
En misschien vinden jullie het wel aardig.
|
|