Kamiel redt een super reus
(2006)–Aly Hilberts– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Kamiel staat even stil. Nog één keertje kijkt hij om naar de school. Zal hij wel of niet? Hij ziet dat Debby hem wenkt. Ze houdt zijn geschiedenisboek, dat ze van hem heeft geleend, omhoog. Hij wil naar haar toelopen, ze is immers zijn beste vriendin. Maar dan mompelt hij: nee, ik ga niet, dat boek heb ik niet meer nodig. Gejaagd rent hij het smalle pad op, tussen dichte struiken en hoge bomen. Ik wil niet meer naar school, nu niet en nooit niet, mompelt hij. Ik ga naar mijn lievelingsplek en daar blijf ik voor altijd. Met moeite wringt hij zich door de dichte bomen van het regenwoud. Soms kruipend en vaak struikelend over de dode takken.
Af en toe kijkt hij omhoog naar het reusachtige bladerdak hoog boven hem. Dan voelt hij zich klein maar tegelijk ook weer sterk. Hier is het goed, denkt hij. Hier hoor ik, tussen de bomen, de dieren en het bos. Hier ruikt het lekker naar aarde, wortels en bladeren die vergaan. Hier roepen de toekans, ritselen de slangen en fladderen de vlinders. Kamiel haalt diep adem en blaast die sissend omhoog. Dan baant hij zich opnieuw een weg tussen het groen tot hij zijn doel heeft bereikt.
Zoals altijd komt er een glimlach op zijn lippen als hij zijn grote vriend ziet. Met die mooie, lange, sterke stam en wijde takken: zijn Superreus. In het hele regenwoud is er geen grotere, hogere en mooiere reus te vinden Kamiel legt even zijn wang tegen de gladde, warme stam. Zijn handen strelen de ronding. Hoi, Superreus, lacht hij, ik ben er weer. Dan legt hij zijn oor tegen de boom en vraagt: alles goed met je? Prima, zegt Superreus, fijn dat je er weer bent. Eigenlijk had ik naar school gemoeten, zegt Kamiel. Waarom doe je dat dan niet, vraagt Superreus. Kamiel wijst naar het stuk hout naast Superreus: ik wil deze boot verder afmaken. De school is saai en het stinkt er. En ik begrijp er meestal ook niets van | |
[pagina 6]
| |
Daarom ga er niet meer heen, nooit meer. Dat is dom, mompelt de Superreus. Waarom is dat dom? vraagt Kamiel. Omdat je moet weten wat er gebeurt in je land en in de wereld, gromt Reus. En dat kun je leren op school. Nou dat weet ik allemaal echt wel hoor, grapt Kamiel, ook wel zonder die school. Ik zal je een nieuwtje vertellen, een heel mooi, spannend nieuwtje. Ze zijn begonnen met een weg te maken vanaf de stad naar het binnenland. En die komt hier ook langs ons dorp, is dat niet geweldig? Kamiel wacht niet eens op het antwoord van zijn vriend. Hij ratelt enthousiast verder: daar kunnen we dan met de auto's en grote vrachtwagens over rijden. En als het laag water is en de boten niet meer varen, dan kunnen we toch lekker naar de stad. Kamiel's ogen stralen en hij wrijft verrukt in zijn handen. Fantastisch, roept hij. De oude wijze Superreus schudt zijn hoofd en gromt: dom, dom, dom. Wat dom, waarom dom, vraagt Kamiel. Nou, als jij met de auto naar de stad kunt, kunnen ze ook met auto's hier komen. Die weg maken ze niet alleen om de mensen de kans te geven naar de stad te gaan. Ze willen de mensen uit de stad naar het regenwoud laten gaan. En dan niet in de eerste plaats om te genieten van de papaya's, awarra's, en de manja's. Nee, ze zullen dan apen, vlinders, kaaimannen en papegaaien willen vangen. Ze komen met grote machines om de bomen om te zagen. Superreus gromt zo luid dat zijn hele stam trilt en de takken schudden. Kamiel zegt: ben je mal, wat moeten mensen nou met dode bomen? En waarom zouden ze die prachtige dieren vangen? Kijk, gromt Reus, dat heb je er nou al van, daarom moet je nodig naar school. Daar leer je dat er mensen zijn die niets om het regenwoud geven. Ze willen het hele bos wel kaalzagen voor een zak met geld. Want voor die dode bomen wordt veel betaald. Die boomstammen gaan naar alle plekken op de wereld. Daar maken de mensen huizen, meubels en schepen van. En wij zijn dan ons mooie woud kwijt met alle narigheid die erbij komt Kamiel. Ze verkopen, verkopen en verkopen, hoe meer bomen hoe liever. | |
[pagina 7]
| |
Kamiel moet lachen om die brommerige Reus en geeft hem een klapje op de schors. Ik geloof er niets van, zegt hij, het regenwoud is zo groot, er staan wel een miljoen bomen. Als je daar wat van weghaalt merkt niemand er iets van. Dan pakt hij zijn kapmes, schaaf en beitel en begint met z'n werk. |
|