Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)
(1859)–Emanuel Hiel– AuteursrechtvrijIIIndien ik aller schoonheid maker ware,
Niet schooner maakte ik u als gij nu zijt;
Maar zoo ik meester aller schatten ware,
Aan u, mijn lieve, werden zij gewijd!
| |
[pagina 25]
| |
Indien ik meester van der helle ware,
Nooit zaagt ge 't oord van 't eindeloos verdriet;
Indien ik 's vagevuurs gebieder ware
Ik liet u zeker in dit lijden niet;
Maar zoo ik heerscher in den hemel ware,
Ik gaf u daar de schoonste zachtste rust;
O, zoo ik meester van den hemel ware,
Ik schonk u dien, uit louter liefde en lust!
| |
IIIEr drijft, zoo zachtjes door den wind gedragen,
Een rei van zilverwolken door de lucht,
Om u, o hemelsch schepsel, te behagen
En u te groeten vol van blij genucht. -
Om u te groeten en om na te spieden
De schoonheid van uw godlik aangezicht;
Om u te groeten en u aan te bieden
Den milden glans van 't streelend manelicht!
Maar zie, de reie spiegelt zich zoo teder
In 't licht waarvan uw lieflik wezen gloort
En keert gestaâg op hare bane weder,
Door uw betoovrend schoon bekoord.
| |
IVEn gij zijt toch de lieflikste aller vrouwen,
Die ooit door de Almacht is op aard gezonden;
Veel frisscher dan de roos bij morgenddauwen,
Gevoelt zich elk aan zooveel schoons gebonden.
| |
[pagina 26]
| |
O, wie u zag en zich niet overliet,
Die kent de kracht der zoete liefde niet;
En wie u zag en is zijn zelfs gebleven,
Bezit geen herte noch gevoelt geen leven.
| |
VNog geene ster zag ik zoo vinnig gloeien,
Zoo vinnig als uw hemelsch aangezicht;
De mane voelt haar zachte klaarte boeien,
Wanneer ge u mijmrend naar haar henenricht.
Uit uwen blikken reine vlammen sproeien,
Die geven uwen trouwen dienaar licht,
Want uwe schoonheid laat een glans ontvloeien,
Waardoor mijn ziele helder wordt verlicht.
Neen 'k zag nog geene ster zoo vinnig gloeien,
Zoo vinnig als uw hemelsch aangezicht.
|
|