Looverkens (onder pseudoniem G. Hendrikssone)
(1859)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Van der zaligheid der liefde
Zweven zangen zacht en teder,
Uit der groenomkransde venster,
Staart de jongvrouw treurig neder.
Zie, terwijl die tooverzangen
Streelend in haar herte klinken,
Kan ze slechts vol wee en smerte
Haar vervlogen heil gedenken.
Want uit 't loover scheen te stijgen,
Wen het diep haar ziel doorgriefde,
't Zoet gezucht des valschen minnaars,
Toen hij zwoer zijn eeuwge liefde.
‘Ach, hoe hoor ik het nog geerne!
Hoe gedenk ik de oogenblikken,
Dat hij met zijn teedren woorden
Mijne ziele kwam verkwikken.
Alles, alles in den gaarde
Spreekt mij van den ongetrouwen;
Zal hij nimmer wederkeeren,
Zal zijn meineed hem niet rouwen?..’
Zie, er volgt een bange stilte
En ze voelt zich zwaar bevangen;
Heete tranen, liefde tranen
Rollen van haar bleeken wangen:
| |
[pagina 23]
| |
‘Alle vreugde is hier verganklik,
Liefde, liefde is zielenrouwe!...’
En ze wendt zich naar de bloeme,
Naar de schoone hemelsch blauwe:
‘Passiebloeme, passiebloeme,
U zal ik mijn zorgen wijden;
Zult ge nimmer mij verlaten,
Zinnebeeld van leed en lijden?’
Bronnen ruischen, bloemen geuren,
Sterren spreiden goudgeflonker,
Nachtegalen spelen, kwelen
In den bosch, - vol droevig donker!
|
|