Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende CXXII. - Moederlach. Slaap, goede moeder, moê door 't werk. Dat zoete rust haar weer versterk', Dat moet zijn; anders kan ze niet Ons koestren, zingend blij een lied. Ja, zingend blij een lied! Daar even zag ze ons spijtig aan, Dat gaf ons veel verdriet; Maar ook wij moesten stille staan; Dat deden wij toch niet. Ziet, moeder is thans uitgerust, Komt gauw, haar allen teer gekust! Dat moet zijn; he! daar is 't aangang, Dat kussen klinkt zoo luid en lang. Ja, 't klinkt zoo luid en lang. Hoe blikt zij ons nu lachend aan, Hoe lustig zingt ze een lied! O, moesten wij nu stille staan, Wij deden het toch niet. Vorige Volgende