Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] CXII. - van den Koekoek. De koekoek is een slimme gast Van zorg heeft hij nooit overlast, Want zingt de grasmusch op haar best, Hij legt zijn ei in hare nest. Koekoek! De koekoek vliegt noch hoog, noch lang; Noch diep, noch treurig is zijn zang. Hij roept: de winter is voorbij! En daarom klinkt die roep zoo blij. Koekoek! Den langen dag, den zoelen nacht, Den warmen wind, de bloemenpracht, Het fruit zoo frisch en aangenaam, Dat kondigt ons de koekoek aan. Koekoek! De koekoek heeft een fijnen kop, En klautert hij de boomen op, Wanneer hij biënzwermen vindt Dan roept hij als een lustig kind: Koekoek! De koekoek met zijn breeden staart Is wel der kindren achting waard; Hij vangt de rupsen, doodt 't venijn, O ja, de koekoek mag er zijn. Koekoek! Vorige Volgende