Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXXIX. - Tijd genoeg. En toen hij naar de schole ging, Dan ging hij nooit te snel; Dan bleef hij hangen waar hij hing, Te traag zelfs voor het spel. De morgen scheen hem steeds te lang, En de avond nooit te vroeg; Een halmken stroo hield hem aan gang, Steeds had hij tijd genoeg. Dus groeiend als een mastentop, Geen weetlust in den zin, Kreeg hij een dikken, dikken kop Met niemendallen in. Zeer traagjes trekt hij door de straat,. Als door de klei de ploeg. De kinderen roepen: ziet, daar gaat De domme Tijdgenoeg. Vorige Volgende