Liederen voor groote en kleine kinderen
(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Doch grolt de donder, loeit de wind,
Dan blijft het niet verschoond;
Hoe kreunt de muur, hoe kraakt 't gebind,
Wee hem! die 't huis bewoont.
Dan vlucht het al, wat vluchten kan,
Het wankelt heen en weer;
En zelf de stoutste kloekste man
Roept: wee! het kantelt neer.
Dat huis, het was eens sterk en schoon,
Zeer kloek en flink gebouwd,
Der gulste menschen gulle woon
Door zorg en onderhoud.
De zorg verviel, het huis verviel;
Verlaten staat het daar....
Een lichaam zonder kracht en ziel
Dat beeft bij 't minst gevaar.
|
|