Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXIV. - Het Vogelken. Hoe is het mooglijk dan Dat men u vangen kan, Vogel, gij licht van pluim, Vliegend door 't ruim; Die langs den looverhang, Nachten en dagen lang, Ons stemt tot goede luim Door klank en zang. Gij zit thans in de kooi Treurig, niet half zoo mooi Als toen ge door het bosch Vloogt blij en los; Spreken dat kunt ge niet, Maar wen ge in 't kooitje ziet 't Nestje uit 't groene mosch Voelt ge verdriet. [pagina 61] [p. 61] Was ik een vogelkijn 'k Wou steeds in vrijheid zijn. Gauw, dierken lief, vlieg voort Naar schooner oord. Ha! ge zijt weder vrij! Ha! wordt gij weder blij! Zingt gij uw zoet accoord Denk dan aan mij. Vorige Volgende