Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende LXII. - Zwemmen. Vrienden, zegt me, kunt ge zwemmen? 't Is een aardig ding, ja! ja! Gister was ik niet te temmen En ik sprong in 't water dra. 'k Zonk gelijk een steen naar onder, 'k Stampte, draaide, proeste en riep Met een stem gelijk den donder: Help!... wat is het water diep! Vrienden, zegt me, kunt ge zwemmen? 'k Weet nu wat het is - ach! ach! 'k Voelde fel mijn borst beklemmen, En 'k vernam een spotgelach.. Hoort, dat ik het u vertelle, Hoe ik angsten onderstond: 'k Dacht... nu vaar ik vast ter helle, 'k Zonk en zonk en vond geen grond! [pagina 59] [p. 59] Vrienden, zegt me, kunt ge zwemmen? Leert het gauw, 't is goed, ja! ja! 'k Voelde bij het haar mij klemmen, 'k Werd gered door mijn Papa. 't Zwemmen wil ik niet meer missen; 't Geeft veel lust voor luttel last. Spartlen, duiklen als de visschen, Zwemmen leer ik, dat is vast! Vorige Volgende