Liederen voor groote en kleine kinderen(1879)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XXX. - Vader. Aan de nagedachtenis mijns vaders. Toen ik hem eerstmaal zag, Met zijnen vromen lach, Met de oogen diep en rein, Dan was ik nog zoo klein, Dat ik niet wel begrijpen kon De goedheid mijnes vaders. En toen ik grooter werd, Gevoelde hoe zijn hert Van vreugd was aangedaan, Had ik mijn werk verstaan; Ach, dat ik toen niet toonen dorst Mijn herte voor mijn vader. En deed ik hem verdriet, Hij spaarde mij dan niet, Hij minde en strafte fel; - Deed hij daaraan niet wel? Ach, dat ik nog waardeeren mocht, Het herte mijnes vaders. Maar ja, 't is zoo altijd, Is men wat goed is kwijt, 't Gemoed voelt, diep verkleefd, Wat het verloren heeft. Ach, sloeg mijn herte nog verheugd Aan 't herte mijnes vaders. - Vorige Volgende