Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
[pagina 226]
| |
Zij is het recht, en zal dus werken
voor 't gene 't vlaamsche volk betracht;
de zoete vrede zal zij sterken,
verguizen zal zij de overmacht
die onbeschaamd, met ijzren klauwen,
nog 't hert der moeders openkrabt,
en tergend spot met 't bitter rouwen
van 't goedig volk, zoo wreed vertrapt.
Zij is de liefde die de knapen
met geest en luister mild beglanst,
die blanke leeljen rond de slapen
van onze frissche meisjens kranst,
die snoode prikkels heeft verbannen
en rein, als verschgedaalde dauw,
de deugd is onzer kloeke mannen,
de trouw is onzer kuische vrouw.
Gij kent ze niet, onze uitverkoren',
de vrome meid, die ons behoedt;
| |
[pagina 227]
| |
die in ons hert de vlam doet gloren
voor alles wat is schoon en goed!
Gy kent ze niet maar zult ze eens kennen,
gij dwergen, die hier kruipend knielt,
wanneer zij 't vlaamche volk zal mennen,
door haar met wil en kracht bezield.
Zij is de stem die in de herten
de zucht naar volksbeschaving wekt,
zij is de tong die alle smerten
van 's vlaamschen volkes aanzicht lekt.
Vooruitgang vieren hare zangen,
terwijl zij gulle vreugd verspreidt,
en 't volk verlicht om 't zaad te ontvangen,
dat door de rede wordt bereid.
Zij heeft de zelfheid lang begraven,
en vurig prangt zij aan haar' borst
al wie met haar het recht wil staven,
met haar naar menschenliefde dorst.
| |
[pagina 228]
| |
Ze is de eerlijkheid met 't kalm geweten,
en ernstig houdt zij zich verplicht
den dietschen stam vaneen gereten,
te ersmelten door haar rijzend licht.
Gij kent ze niet, onze uitverkoren',
de vrome meid, die ons behoedt,
die in ons hert de vlam doet gloren
voor alles wat is schoon en goed!
Maar als het volk de macht zal vormen,
dan zult gij kennen 't edel kind,
gij, dwergen, die als vuige wormen,
den roem van 't voorgeslacht verslindt.
EINDE. |
|