Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
Noemt me niet koekoek, o lustige vrinden,
haast zult ge vinden
een lieflijk kind;
haast zult ge heimiijk aan hoeken en straten
fluistren en praten,
en uwen zin
zetten op de min.
Noemt me niet koekoek, o oude gezellen,
durft ge vertellen
uw jeugdig verlêen?
toen u de meisjens met vochtige blikken
wilden verkwikken,
en uw gesteen
bij heur' lach verdween.
| |
[pagina 127]
| |
Noem me niet koekoek, o schoone der schoonen,
maar hoort de toonen
der vink in het riet;
klinkt het niet nieuw door de liefde bemeesterd
vrolijk begeesterd
't eentoonige lied:
dat zij geerne ziet.
|
|