Gedichten 1861-62
(1863)–Emanuel Hiel– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
[pagina 65]
| |
Gij leeft? - doch als de lente vreugd verspreidt,
de weide lacht van weelde en vrolijkheid,
de nachtegaal in 't bosch van liefde kweelt,
het roosjen met zijn' balsemgeuren streelt,
de wereld juicht om steenen te verrukken,
dan blijft u nog iets kouds, iets ijslijks drukken...
Gij zelf ligt op uw hert gelijk de dood!
Gij merkt niet 't licht, dat wondren uit den schoot
der aarde haalt, het licht dat uit den hemel
in 't hert der menschheid glanst vol blij gewemel,
en troost verspreidt waar heerscht het droef geween.
Gij denkt aan deugd, aan wellust noch aan plicht;
gij ziet, gij hoort, gij voelt u, u alleen!
U ziet gij met uw walglijk aangezicht,
u hoort gij immer voor uw eigen smachten,
u voelt gij eindlijk om u te verachtén!
Gij leeft?..:...........
|
|